Een doodgewone man is hij, geplaagd door de dag waarop hij een meisje zag verdrinken en niet redde, omdat hij niet kan zwemmen. Aan de hand van een simpel verhaal, geschetst in slechts enkele details, onderzoekt Josse De Pauw in De helden via een antiheld wat heldendom is. De voorstelling is de eerste in een trilogie die hij maakt bij Vlaams productiehuis LOD muziektheater.

Het duurt even voor we uit de woorden van de door De Pauw gespeelde man kunnen ontwaren wat zich precies afspeelde die dag, want die woorden komen als losgeschoten puzzelstukken en geregeld verliest hij zich in irrelevante details als opkruiende boomwortels die scheuren in  het asfalt veroorzaken en laat zich afleiden door nutteloze overpeinzingen over verdwaalde mountainbikers.

Op het toneel staan onder meer drie bandrecorders, waarvan de spoelen als draden over het toneel zijn getrokken, zoals de touwtjes die de getormenteerde hoofdpersoon in de film Spider door zijn kamer heen spant. Net als de kamer in die film is het toneelbeeld hier, ontworpen door Eric Soyer, een weergave van het hoofd van deze man. Als hij de bandrecorders aanzet en de spoelen in beweging worden gezet, weerkaatsen die het licht met het soort flikkerende glinstering van kabbelend water in zonlicht.

Rechts achterin staat muzikant Brecht Beuselinck, die live de door Dominique Pauwels geschreven composities ten gehore brengt en mixt met samples en de woorden van de man, die rondkaatsen in die bovenkamer van hem. Beuselinck en zijn muziek fungeren daarmee als dat deel van het trauma dat de man niet kan controleren, hem herinnerend aan zijn onmacht. In één specifieke scène beschrijft de man een aantal mensen die hun leven gaven voor een ideaal of uit liefde, waarop de muziek telkens reageert met een honende kakofonie.

Op andere momenten kleurt de muziek het gemoed en probeert het zelfs te kalmeren. Beuselinck beweegt zich ook een aantal keer door de ruimte, om de bandrecorders die telkens maar die dag afspelen stop te zetten, of om een semi-doorzichtig plastic doek omhoog te hijsen, als een cocon rond de dan naakte De Pauw. Zelfs half aan ons zicht onttrokken is De Pauw een sterke aanwezigheid. Met die dragende stem waarin hij zo’n kwetsbare vermoeidheid laat doorklinken.

Hij mijmert over Schopenhauer en diens these dat al het leven één is en ondeelbaar. Een besef waaruit voortkomt dat je bereid zou moeten zijn je leven te geven voor een ander leven, omdat jij ook dat leven bent. Hij overweegt of hij nu alsnog moet springen, maar dan uit het raam, om de sprong die hij toen niet waagde te vergoeden. Op dat soort momenten weet De Pauw, die ook de tekst schreef en de regie op zich nam, ideeën over heldendom knap te integreren in het verhaal van de man. Iets wat niet overal lukt, omdat De Pauw meer ideeën heeft dan hij in dat ene verhaal kwijt kan.

Het beste werkt de voorstelling als we vastzitten in dat hoofd van de man, waarin hij eindeloos de woorden  herhaalt die het verhaal van die dag vertellen, alsof hij hoopt dat ze op den duur antwoorden zullen prijsgeven. En wanneer dat niet gebeurt, zoekt hij ze in andere delen van zijn brein. Het deel bijvoorbeeld waar het meisje een stem heeft en hem geruststelt dat zij vrede heeft met haar sterven. En dat anderen dat niet kunnen begrijpen. Zoals ze ook zijn schilderijen niet begrijpen. Die abstracties van groene en blauwe verf. De kleur van haar jurkje en het heldere water.

Foto: Kurt van der Elst