Hüseyin Umaysiz begint zijn voorstelling in de hal van de Brakke Grond. Temidden van de drukte van de entree beukt hij met zijn vuist op zijn borst. Het onderbreekt zijn adem zodanig dat er een metalig, haast mechanisch klikkend geluid uit zijn keel komt. Iets verder tussen de mensen hangt een grote ijzeren plaat, die ook in beweging komt. Het buldert en galmt.

Na een kleine wandeling rond de Brakke Grond komen we uit in de tuinzaal, waar meer platen hangen. Vanuit een hoek in de ruimte stuurt geluidskunstenaar Christoph De Boeck de platen aan. Via kleine apparaatjes, die electriciteit in trilling omzetten en op afstand te moduleren zijn, haalt hij zacht geruis en dreigend gedonder uit de platen. Maar er wordt ook geluid bijgemixt door De Boeck, hoog snerpend geluid bijvoorbeeld.

Umaysiz is ondertussen op blote voeten en met ontbloot bovenlijf. Het publiek plooit zich staand tussen de platen en houdt een oog op de rijzige gestalte van de performer. Hij stopt zijn hoofd in de grote trommel, een davul, waarnaar de voorstelling is vernoemd. Ook al doet Umaysiz verder niets, dan nog resoneert het rond zijn hoofd onder het gespannen vel. Als hij een moment later zijn stem verheft, klinkt het eerder droevig. Umaysiz smoort het zingen vervolgens door zijn hoofd terug in de trommel te stoppen, alsof hij het klagen of gedenken in watten weglegt, of in een badkamer verbergt.

Zijn lichaam resoneert ook. Het is geen plaat, maar een klankkast van vlees, bloed en botten. De ruimte van de tuinzaal is haast te klein voor de impact van de intensiteit van de man. Het dwingt het publiek echt in het geluid en in de ruimte van de performer te gaan staan. Umaysiz is vreselijk genereus. Zijn lijf en verschijning en ook de klanken die hij produceert zijn imposant, maar hij intimideert nooit. Daardoor mag je naar hem kijken, kun je zien hoe hij met de bewegingen en de klanken een bepaalde intensiteit oproept, hoe hij bewogen wordt, niet alleen beweegt.

Met de trommel op zijn hoofd doet hij een klein duet met een man uit het publiek, die zijn hoofd tegen het vel van de trommel laat leunen. Hij strooit zwart vulkaanzand op de trom en vraagt twee vouwen om met hem te zingen en zo het vel van de trom met het zand te bewegen. Op een ander moment gaat hij met nat en verward haar voor zijn gelaat door de ruimte en roept uit: Hoe gaat het met uuu? Goeoeoed! Primaaaa!

Het benadrukt iets waar je als toeschouwer misschien al langer over speculeerde. Wat beweegt Umaysiz? Heeft het met de oorlog te maken en het verlies, de woede en de verontwaardiging? Zijn stem die makkelijk over bergen rijkt en zijn lichaam dat per dag vele dalen en passen kan doorkruisen, roept de oude, steeds maar weer opvlammende strijd van de Koerden op. Umaysiz vroeg in 1999 politiek asiel aan in België.

Er ontstaat een even wonderlijke als ontspannen choreografie om de drummer cq danser met de toeschouwers tussen de hangende platen. En tegelijkertijd ontbreekt er ook iets aan Davul, een van de vele voorstellingen tijdens Beyond the Black Box waar het publiek met de performers op scène staat. Mensen reageren verschillend, zijn allen even geconcentreerd en betrokken, we voelen dingen aan. Toch blijft Umaysiz op een bepaalde manier opgesloten in zijn verhaal, in zijn aanwezigheid, helder en genereus.

Davul is een wat losse schets waarin verschillende vibraties elkaar opvolgen zonder een al te dwingend traject. Je zou dat open kunnen noemen en zeggen dat het ruimte geeft aan de toeschouwers, maar het heeft ook iets geks dat we zo weinig mee kunnen met de diepe bewegingen die Umaysiz maakt.

In het programma en ook op de website van C-takt stelt Umaysiz voor om mensen als verzamelingen van trillingen te zien, of om via de trillingen dichter tot onszelf en de ander te komen, ondanks de desastreuze effecten van verdeeldheid en geweld, politieke- en kennissystemen. Maar in de manier waarop het geheel georganiseerd is of geregisseerd, ontbreekt het aan die vertaalslag, blijven de trillingen de trillingen en komen de gestes van Umaysiz niet los van hem. Voor Umaysiz en zijn publiek hoop ik dat hij die regisseur vindt.

Foto: Alex Heuvink