En weer studeert een kwartet podiumkunstenaars af in de vierhoek regie, scenografie, techniek en productie. En opnieuw is het een bijzondere onderneming. Met als inzet een van de grote ‘kledders’ uit het toneelrepertoire.

Op het affiche staat Franz Reichelt, de Oostenrijkse kleermaker die in een zelfontworpen parachutepak op 4 februari 1912 van de Eiffeltoren sprong en te pletter sloeg. Hij komt ook in de voorstelling voor. Eigenlijk zit in dat rare verlangen een engel te willen zijn ook een groot deel van de tragiek van de beroemdste courtisane uit de wereldliteratuur, Marguerite Gautier, het centrale personage uit De dame met de camelia’s van Alexandre Dumas Fils dat deze week in de Nes is te zien onder de titel Cul de sac. Gautier is een tophoer. Dat de grote liefde van haar leven, Armand Duval, haar een ‘engel’ noemt zegt meer over hem dan over haar. Hij snapt niet zoveel van de chique kringen waarin Marguerite verkeert. In de tweede acte van het stuk noemt zij hem op haar beurt een ‘groot kind’. In het gebied tussen fladderende liefdesidealen en grote kinderen is dit stuk, een vaak als sentimentele ‘kledder’ binnen het toneelrepertoire weggezette klassieker, goed te situeren. Regie en bewerking houden de toon licht. Het sterven waar de fabel uiteindelijk naartoe werkt, geschiedt hier bijna als mooi en stil terzijde.

Cul de sac heet het project dus, de doodlopende weg is hier gesitueerd op een plek waar je hem niet zo snel verwacht. Regie (Jan Hulst), vorm (Aldo Brinkhoff) en techniek (Bart van den Heuvel) hebben een wonderschone harmonie gecreëerd die door de vierde afstuderende (Minjon Olgers, productie) professioneel bij elkaar wordt gehouden. Zelden een toneelbeeld van aspirant-makers gezien dat je zo direct in een kader zuigt waar de toon van het spelen zich met een hoge muzikaliteit, geestig en spits bij aansluit. Ik weet niet of het dezelfde samenwerking was, maar eerder dit seizoen zag ik een voorstelling waarin Heijermans’ Op hoop van zegen door Jan Hulst op een sterke wijze was gekoppeld aan monologen uit de beroemdste onderzeëer van het afgelopen decennium, de Koersk – en ook die productie was stilistisch een hoogstandje.

Eigenlijk scharniert het vaak bewerkte (opera, film) maar zelden als toneeltekst gespeelde La dame aux camélias op enkele grote dialogen tussen de geliefden. En op het gesprek tussen Marguerite en de vader van haar minnaar, waarin de laatste droogjes komt beweren dat eens een hoer altijd een hoer is, dat zulks de ondergang van zijn familie tot gevolg zal hebben en dat mevrouw Gautier dat – alstublieft, dank u wel – toch niet op haar geweten wil hebben, nietwaar!? Het is zo’n dialoog uit de burgerlijke ijstijd waarvan je denkt: ik weet niet wat ik hoor, om vervolgens net op tijd in de gaten te krijgen dat die zinnetjes niet alleen uit de ijstijd van de burgerij stammen. Emma Pelckmans, Margo Verhoeven, Jim Deddes, Tim Linde en Thomas Höppener spelen de bekorte dialogen met een souplesse alsof het hen allemaal ter plekke invalt. Kasper Tarenskeen, die de vertaling van Judith Herzberg mede bewerkte, legde er ook een geheimzinnig tapijt van klanken onder. De scenografische vondst en de grappen die de regie daarmee uithaalt, onderstrepen maar weer eens hoe mooi het is een detail uit een algemeen gekend beeld tot grote proporties op te blazen. Zoiets voelt als thuiskomen én vreemdgaan – precies de goeie stemming om een tekst als deze te ondergaan.

Zeer aanbevolen.

[Sterren toegekend door de redactie]

Foto: Robert van der Ree