Het is te hopen dat de gure wind die over het Rotterdamse schouwburgplein woei bij de Nederlandse première van Abattoir Fermé’s nieuwe voorstelling CQ niet een symbool was voor de positie waarin de kunsten zich bevinden sinds de laatste verkiezingsuitslag. Het was wel  een ideale prelude op de voorstelling zelf, waar vijf individuen bijeenkomen voor een feestje of een etentje in de kelder van een flat van minstens zeven etages.

Gaat het om een vooroordeel, is het toeval of is er werkelijk een surrealistisch element in de Belgische cultuur, dat zich buiten de beeldende kunst, ook manifesteert in de theatrale praktijk en zelfs in de levendige folklore? Naast Abattoir Fermé, de Dendermondse stadsreuzen, Peeping Tom en het carnaval van Binche, zijn er gelegenheden te over om je te vergapen aan beelden, geluiden en sferen voorbij het alledaagse en wordt er een universum gecreëerd waar een pijp geen pijp is. Ook in deze voorstelling.

Voor CQ (tekst en regie: Stef Lernous) kiest het gezelschap voor een groteske speelstijl en een dramaturgie die nauw verwant is aan een theatervorm die nog het meest doet denken aan Grand Guignol. De vijf performers spelen met verve alles direct op de zaal uit, in een vaak verkrampte motoriek met expressieve grimassen. Ze worden daarbij ondersteund door een uitgekiende mise-en-scène in een dwingend decor.

Eén voor één maken de gasten hun opwachting. Ze worden verwelkomd door de gastheer die een cocktail prepareert van onder meer gin, rum en bleekwater. Er wordt geroddeld, met name over de bewoners op de andere etages die bekritiseerd worden voor hun asociale gedrag. Er wordt gegeten, geheimen worden onder het tapijt geveegd, af en toe krijgt een van de gasten een toeval: kortom, alle ingrediënten voor een standaard familiepartijtje of reünie zijn aanwezig.

Het basisgegeven van een kelder in een woongebouw met veel etages lijkt in de richting te wijzen van een allegorie. De voorstelling maakt het er echter niet eenvoudig op de allegorie te duiden. Bevinden we ons te midden van verworpenen der aarde en gaat het om een standenmaatschappij waar deze verworpenen alles in het werk stellen om zichzelf te vermaken? Naarmate de voorstelling verstrijkt, blijven de grote vragen hangen, maar de extreme fysieke speelstijl en de onverwachte keuzes in de regie houden wel de aandacht vast.

Tegen het eind is er sprake van een grote omslag. Het hele interieur verdwijnt in de mist die, eenmaal opgetrokken, vervangen is door een gestileerd berkenbos waar twee van de vorige bewoners lijken te (ver)dwalen. Maar misschien zijn het ook nieuwe identiteiten? Twee andere bewoners hebben ook een nieuwe identiteit aangenomen en vertellen een verhaal dat in een soort parafrase uitgebeeld wordt. Dat verhaal bevat vermoedelijk de sleutel tot de allegorie: een vrouw probeert eerst een soldaat, en vervolgens een kunstenaar binnen te lokken vanuit de bittere koude in de warme beschutting van haar huis. Maar beiden weigeren dat omdat ze niet tot luilak gedegradeerd willen worden. Dan komt De Hele Mensheid bij de vrouw langs en die accepteert op zijn beurt de uitnodiging maar al te graag. De voorstelling eindigt in een orgie van consumptiegoederen die worden uitgestald.

Grand Guignol was ooit het genre horror vertaald naar de theaterplanken en functioneerde als een manier die hielp om te gaan met diepe angsten en verlangens, of gaf daar in elk geval vorm aan. In deze voorstelling verwijst de plotse onthulling van een aangevreten etalagepop naar de stijl en misschien ook naar die functie van het genre. De eenheid in spel, tekst en vormgeving is onmiskenbaar en de vaak geestige situaties en beelden creëren een wereld die paralellen vertoont met de wereld die we kennen, maar dan vertekend als in een grimmige lachspiegel.  Toch scoort de voorstelling niet op alle fronten en laat hij ook een licht onbevredigd gevoel achter, misschien omdat de thematiek te laat helderder wordt en we te lang geconfronteerd blijven met onverklaarde raadsels.

Foto: Sofie Jaspers