De Cubaanse revolutie van 1959 heeft slechts vijfduizend eilandbewoners het leven gekost, relativeert Eric Corton als Fidel Castro in de muziektheatervoorstelling Celia! In tegenstelling tot de twintig miljoen in Rusland is dat volgens hem helemaal niets. ‘Vijftien doden zijn al genoeg om de bevolking de stuipen op het lijf te jagen’, komt Manoushka Zeegelaar Breeveld ertussen, refererend aan de decembermoorden in Suriname in 1980.

Zij is dan even als zichzelf aan het woord en niet als Celia Cruz, de Cubaanse Queen of Salsa die na de machtsovername van Fidel Castro haar geboortegrond voorgoed verruilde voor de Verenigde Staten. Later zal Zeegelaar Breeveld, als Surinaamse in Nederland, ook nog even een mooie parallel trekken tussen haarzelf en Celia Cruz. Die wisseling van rol naar persoonlijke opmerkingen is een van de interessante aspecten van Celia!

Behalve op de salsa-zangeres slaat de titel van dit stuk op Celia Sánchez, dochter van een welgestelde arts, die als de rechterhand van Fidel Castro kan worden gezien. Toen Fidel en zijn revolutionaire medemakker Che Guevara na de eerste aanval op het dictatoriale bewind van Batista de wijk hadden genomen naar Mexico bleef Sánchez op Cuba om de volgende fase van de revolutie voor te bereiden. In feite is haar rol bij de Cubaanse revolutie groter dan die van Che Guevara, maar zien we haar afbeelding niet op bekers en T-shirts en hingen er geen posters met haar beeltenis in studentenkamers in de jaren zestig. De voorstelling van Urban Myth is mede bedoeld om ‘de andere Celia’ wat meer naamsbekendheid te geven.

Maar wat Jörgen Tjon A Fong, regisseur en bedenker van de voorstelling, en scriptschrijver Koos Terpstra vooral voor ogen hadden is het blootleggen van het conflict tussen twee werelden: het idealisme van Celia Sánchez – waarbij gestreden wordt voor gratis onderwijs en gezondheidszorg voor iedereen – en het vasthouden door Celia Cruz aan een nostalgisch beeld van haar geboortegrond dat zich vertaalt in de muziek.

Om die twee werelden theatraal te laten botsen is een nooit plaatsgevonden ontmoeting tussen de twee vrouwen bedacht in New York als Celia Sánchez daar in september 1960 is om Fidel Castro terzijde te staan, als hij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties moet toespreken. In een van de krachtigste scènes trekt Celia Cruz de bos bloemen aan gort die na een optreden zijn bezorgd uit naam van Fidel Castro. Als er geen bloem meer aan de steel zit geeft zijn haar assistente de opdracht om de bos terug te sturen naar de afzender.

Als de twee vrouwen elkaar spreken staan ze eerst als kemphanen tegenover elkaar. De gepassioneerde, idealistische Sanchez, die heel laconiek (‘Ik heb maar geen bloemen meegebracht’) en daardoor buitengewoon geestig gespeeld wordt door Susan Visser, die door haar rol in de film Verliefd op Cuba nog plezierig in Cubaanse sferen verkeerde, krijgt aanvankelijk geen poot aan de grond bij de botte, afhoudende Cruz. Maar bij elke ontmoeting lijken ze toch iets meer te begrijpen van de andere partij, ook al zal Cruz, ondanks haar gruwelijke heimwee, niet terugkeren naar Cuba. Voor Cruz is vrijheid dat ze ‘door die baarden’ met rust gelaten wordt, voor Sánchez is vrijheid een activiteit.

Wat tekst voor deze twee vrouwen betreft is er weinig op deze Urban Myth-voorstelling aan te merken. De overtuigende woorden worden in de mond gelegd van twee top-actrices, waarbij Manoushka Zeegelaar Breeveld ook nog kan knallen als salsa-zangeres in fraaie uitdossingen. Ze wordt daarbij geweldig opgezweept door de latinband Timbazo onder leiding van Nils Fischer. Die muzikanten kunnen doden uit hun graf laten opstaan en laten dansen.

En toch knaagt het. De drie extra spelers – Eric Corton als Fidel, Dennis Rudge als manager/echtgenoot van Celia Cruz en Noah Blindenburg als haar assistente – hebben veel minder sterke teksten in handen gekregen. Als zij aan het woord zijn, zakt de voorstelling enigszins in. Daarnaast smeken de salsa-explosies van Zeegelaar Breeveld om choreografische ondersteuning, maar de drie laten het dan hopeloos afweten. Zeker bij ‘La vida es un carnaval’, het lijflied van Cruz, dat als de Cubaanse pendant van ‘Always Look on the Bright Side of Life’ van Monty Python kan worden beluisterd, was meer leven op het podium fijn geweest. Vooral Blindenburg laat dan meer haar Hollandse kant dan haar Curaçaose achtergrond zien.

Wat meer Cuba, ook al hebben we het dan misschien over de clichés als flirten, sigaren, rum en onophoudelijk dansen, zou deze voorstelling nóg aantrekkelijker, nóg vreugdevoller hebben gemaakt.