De negende editie van Operadagen Rotterdam ging dit weekend van start. Om klokslag 18.50 uur meerde de Spido-boot op de eerste festivaldag, zaterdag 17 mei, met een handvol bezoekers aan bij de aanlegsteiger van De Hijplaat. Daar, in de onderzeebootloods van de voormalige droogdokmaatschappij, herleefde de legende van Koning Arthur.

Operadagen Rotterdam is een festival dat de grenzen opzoekt tussen muziektheater, theater en opera. Onder leiding van artistiek directeur Guy Coolen grossiert het festival in kleinschalige moderne producties. Dit jaar staat het in het teken van broederschap. Een thema dat bij Coolen zelfs goed is voor een heuse voetbalopera.

Broederschap is natuurlijk ook de rode draad in het verhaal van Koning Arthur en zijn graalridders. In de voorstelling Being Arthur, een coproductie van Kameroperahuis, Operadagen Rotterdam en Nederlandse Reisopera, wordt de legende verplaatst naar 2014 en blijkt Arthur geen man, maar een vrouw. Het is een voorstelling in de traditie van het simpele straattheater. Het hele gezelschap past in een bus, die als opmaat voor de uitvoering over de kade komt aangescheurd. Een trompettist leidt het publiek vervolgens als een soort rattenvanger van Hamelen naar de voorstellingslocatie.

Wat volgt is minder leuk. Aan de voorstelling valt geen touw vast te knopen en de enscenering ziet er met die paar minimalistische rekwisieten ook niet uit. Volgens het programmaboekje kijken we naar een productie waarin Arthur druk doende is te onderzoeken in hoeverre hij zijn idealen als held in 2014 nog kan uitoefenen. Wat we zien is een Arthur (Jorien Zeevaart) die na een minuut of veertig ontdekt dat hij geen man maar een vrouw is en de reactie van een stelletje malloten dat zich voordoet als graalridders.

De gehele voorstelling is vlak, hangt als los zand aan elkaar en is eigenlijk niet meer dan een opeenstapeling van meer en minder leuke ideetjes. De veel te lange en clichématige theatertekst over gelijkwaardigheid lijkt zo uit de jaren zeventig te komen.

De muziek van Lucas Wiegerink (een mengeling van Purcell, rap en musical) biedt ook al weinig soelaas. Als je je als publiek continu afvraagt ‘waarom zit ik hier naar te kijken?’ heb je als regisseur (Karin Netten) toch een flinke steek laten vallen. Het is fantastisch wanneer jonge operamakers de kans krijgen een kleinschalige voorstelling te maken, maar zo’n project moet meer zijn dan een veredelde ‘schoolvoorstelling’. Het is alsof niemand zich tijdens het maakproces heeft afgevraagd: ‘Voor wie doen we dit eigenlijk?’ Van een openingsvoorstelling van een belangrijk festival verwacht je meer.