Hoe bijzonder is het een acteur van vooral teksttheater voor grote zalen bezig te zien in een woordeloze voorstelling op één vierkante meter.

Peter Seynaeve speelt meer dan twintig jaar in Vlaanderen bij grote huizen, zoals het Toneelhuis en het NTGent van Milo Rau. Hij heeft nog een eigen gezelschap Jan gehad waarmee hij vooral producties voor jongeren maakte rond gevoelige onderwerpen, hij is ook achter de coulissen actief als coach of meedenker van concepten. Nu speelt hij, achter twee kastjes, met voorwerpen, telkens een half uurtje voor vijftien mensen. Hij schept een miniwereldje, met veel verkleinwoorden.

Twee kastjes op pootjes, als een samengesteld huisaltaartje. Daarop liggen dikke gele en blauwe snijplanken. Seynaeve zet een gele op zijn kant. Twee kleine schoentjes staan op een kastrand. Langzaam gaat hij er met twee vingers in, laat ze stappen richting klein publiek. Dan springen de beentjes naar beneden, ze zweven, in een slowmotion-beweging, ze vallen te pletter op de vloer.

Het gele plankje legt Seynaeve weer neer, pakt een blauw, draait ermee, opnieuw en opnieuw. Is geel de dag en blauw de nacht? Hij opent een kastdeurtje, haalt er een citroen uit. Langzaam wordt die in twee stukken gesneden. Hij prikt twee ogen in een citroenhelft, en knijpt. Tranen worden tot het uiterste uit de ogen geperst. Uit het andere kastje haalt hij twee brocante porseleinen hoofdjes met bolhoedjes. Een peper- en zoutstelletje à la de Dikke en de Dunne, lijkt het. Seynaeve laat ze onverwachte handelingen verrichten.

Alles verloopt traag, heel sacraal en afgemeten, als in een rituele ceremonie. Seynaeve lijkt de microkosmos van prullaria, uit de erfenis van zijn grootmoeder (?), tot een universum te willen bezweren. Hij creëert een eigen wereldje, los van de grote buitenwereld, met ouderwets ogende objecten die geen esthetische waarde hebben, maar die bewaard lijken te zijn als charmante concrete dingetjes die emotioneel herinneringen oproepen.

Als een goddelijk wezen manipuleert hij voorwerpjes, doodt ze, wekt ze al dan niet weer tot leven. Hij is er, overduidelijk, als de grote bezweerder, en tegelijkertijd lijkt hij er niet te willen zijn, wil hij de objecten alleen laten zijn. De voorwerpen zijn er, ze komen op, ze verdwijnen, ze zijn er niet, ze zijn er niet meer, ze zijn er weer, om te blijven, om over te blijven, als resten van, van wat?, van wie? Als afsluiting van een wereld die voorbij is?

Het is een fascinerend schouwspel in een kleine blackbox waar we met een klein groepje naar kijken. Het is een gedicht met objecten, die deze keer niet in de etymologische betekenis voor onze voeten zijn geworpen, maar uit de kast komen. De voorwerpen lijken herinneringen te zijn die open gaan en waarvan de resten op het einde worden opgezogen. Welke herinneringen het zijn, dat zal voor iedereen die in dit warm weemoedig ritueel wordt ondergedompeld, allicht anders zijn.

Foto: Ted Oonk