‘All that you touch, you change. All that you change, changes you. [I mean] The only lasting truth is change. And God is change.’ Tijdens zijn opkomst herhaalt Sunni Lamin Barrow dit citaat van Octavia E. Butler talrijke malen, in verschillend tempo, eerst snel en bezwerend, later bedachtzaam, langzamer, nadrukkelijker, gerichter. In A Fist of Tongues maken we kennis met de Gambiaanse statushouder en zijn poëtisch talent. 

Spoken word artiest Sunni Lamin Barrow werd in 1998 geboren in Gambia, waar hij al van jongs af aan opviel vanwege zijn ‘feminiene maniertjes’. Dat hij op jongens viel, kwam niet als een verrassing, maar het moest onbesproken blijven: homoseksualiteit is daar strafbaar. In 2013 kwam hij voor het eerst naar Amsterdam en haalde hij zijn hart op aan hand in hand lopende mannen, de smaken uit de Grindr-app en een overweldigend gevoel van vrijheid. Het zaadje was geplant en in 2020 nam hij afscheid van zijn vrienden en familie in Gambia en reisde hij naar Ter Apel voor de verlossende verblijfsvergunning. 

Jaren verder is hij opgenomen in de Nederlandse maatschappij, zijn talent opgemerkt door productiehuis Hollandse Luchten en door festival Cement, waar hij nu zijn vriendelijke solo over zijn leven tot dusver presenteert. Zijn levensverhaal vormt een kapstok voor zijn doorvoelde woordkunst, waarin gevoelens van onvrijheid een grote rol spelen. 

In zijn eerste anekdotes schrijdt de kleine, smalle Barrow over het podium en met een statige plechtigheid ‘vereert hij ons met zijn poëzie’. Een ondeugende blik, een eigenwijs puntige mouw aan zijn nette overhemd en het besmuikt spellen van de app G-R-I-N-D-R verraden dat hij ook een humoristische, onbeschaamdere kant heeft, die in de loop van de voorstelling steeds meer ruimte krijgt. 

Barrow maakt duidelijk wat hij opgaf om hier te kunnen leven en geeft ook een inkijkje in ons asielsysteem. Met name het verblijft in Budel was een zware tegenslag, waar hij een kamer deelde met dertien anderen uit onvrije landen: toch weer omringd met homofobie. Wachtend op zijn vergunning stond hij met één been in Nederland, waar hij zou kunnen opbloeien tot zijn mooiste zelf. Met het andere stond hij in Gambia, waar hij enkel zichtbaar zou kunnen zijn als afschrikwekkend voorbeeld van hoe níet te zijn. 

Het meeste indruk maakt hij met zijn woord- en voordrachtskunst. De Gambiaanse tongval vraagt wat concentratie, maar de belangrijkste zinnen krijgen extra nadruk, zoals ‘silence has never refused me’ – waarin stilte een dubbelrol krijgt als toevluchtsoord en beperkende kooi. In hetzelfde gedicht claimt hij cynisch dat ‘love doesn’t inspire me anyway’, daarna leeft hij op als hij toegeeft liever erkend te worden om zijn schattigheid. 

Ondersteund door een kostuumwissel, video’s uit Gambia en Nederland, muziek en een korte dans zien we de 25-jarige artiest in een uurtje transformeren van stram, angstig en ingehouden, naar een opgeluchte, stralende jongeman, die hoopvol uitkijkt naar de eerste ontmoeting met de liefde van zijn leven.