Het Oerol Festival wil méér en minder impact tegelijk. Minder ecologische impact, dat is duidelijk: minder uitstoot, minder verstoring van de natuur op Terschelling. Tegelijkertijd streeft het naar een meer duurzame verbinding met de bezoekers – meer ervaringsimpact, zeg maar. Het zijn grote ambities. Hoe landt zo’n kolossale opdracht concreet op een van Nederlands populairste publieksfestivals? 

‘Sorry, ik moet deze meneer even aanspreken.’ Sabine Pater onderbreekt abrupt ons gesprek en beent toe op een bezoeker die even verderop rustig zijn safje staat te roken. ‘Het spijt me meneer, we hebben hier een rook- en stookverbod.’ Grommelend verwijdert de man zich met zijn sigaret richting de verharde weg. Even later laat hij zich alsnog in de voorstelling The Cure van Alexander Broeder/Tijd van de Wolf gewillig transformeren tot boom. Schouder aan schouder met Pater, sinds 2023 artistiek leider van het Oerol Festival. 

De ambities van het Oerol-team werden voorafgaand aan het festival meermaals opgetekend, maar de titel van Oerols Kunstenplan 21-24, dat ophangt in haar bureau, vat het mooi samen: ‘Oerol als werkplaats voor een leefbare toekomst.’ Na de coronajaren en één jaar knallen wordt in 2023 volop ingezet op een nieuwe fase in het ecologisch bewustzijn. Geen revolutie, eerder de voortzetting van een proces dat al vele jaren bezig is. Meer dan welk ander kunstenfestival zit Oerol sinds zijn ontstaan geprangd tussen stakeholders: de kunstenaars, de eilanders, de lokale horeca, de toeristen, Staatsbosbeheer en natuurlijk: de natuur, het eiland zelf. De afweging van artistieke, commerciële en ecologische belangen is een evenwichtsoefening die stichter Joop Mulder (1953-2021) al moest maken en waarbij het accent sommige jaren lag op het ene, dan weer op het andere. Maar in welke periode ook: de liefde voor het eiland was altijd een rotsvast fundament onder het Oerol Festival.

Toch is er vandaag, na de coronajaren en met de klimaatcatastrofe scherp voor ons geestesoog, iets veranderd. Het verbeelden van de ecologische kwestie volstaat niet langer, lijkt ook het festival te beseffen. Een pakkende voorstelling over de ondergang van de biodiversiteit zou immers nog steeds probleemloos kunnen draaien op vervuilende generatoren. Lange tijd leefde de hoop dat het verbeelden van een duurzamere toekomst voldoende was om die ook werkelijk te laten ontstaan. Vandaag zijn we op het punt dat de realiteit ook moet worden afgedwongen. Ook, want het is en/en. Oerol blijft een kunstenfestival, zegt Sabine Pater. ‘Het artistieke is nog steeds het uitgangspunt. Daarnaast leggen we nu ook een ecologisch kompas dat ons handelen stuurt.’

Het eiland als vertrekpunt 
Dat ecologisch kompas richt zich tot elke stakeholder op Oerol (bezoeker, organisator, maker, vrijwilliger, …) en bestaat uit een aantal inhoudelijke en praktische uitgangspunten. De inhoudelijke lijn is de verdieping van een mindset die al decennialang leidend is, samengevat in de frase: ‘Het landschap en het eiland zijn je vertrekpunt.’ Voor de meeste makers is dit geen nieuws, laat staan dat het een belemmering vormt. Rita Hoofwijk, die met Atlas van een (on)begaanbaar eiland een onderzoek voert naar de niet-vergunde delen van het natuurgebied op Terschelling, plaatst telkens één bezoeker op de raaklijn tussen een vergund en een niet-vergund gebied. Productioneel gezien zijn haar tools minimaal: ze heeft een schepje, een tekst en een lap stof nodig om tot een beklijvende ervaring te komen. Werken met en vanuit de plaats waar ze zich bevindt is voor haar een evidentie.

Ook Alexandra Broeder, die voor The Cure Terschellingse kinderen engageerde, ervaart het kompas als een natuurlijk verlengstuk van haar praktijk. Het ritueel dat ze ontwikkelde in het bos aan Formerum vereist minimale technische ingrepen. Een totempaal met linten, een beperkt plan voor licht en geluid en vooral de aanwezigheid van de kinderen, die de volwassenen begeleiden in hun transformatie tot boom. Broeder: ‘Ik werk altijd met de realiteit van een plek en een situatie. Dan denk ik: “Hé, je hebt je decor toch al?” Volgend jaar kom ik met een groter project naar het eiland. Ik ben wel benieuwd hoe ik me dan tegenover dat kompas zal verhouden.”

Gepasseerd station
Inderdaad, want de vraag is toch op welk punt dit ecologisch kompas schuurt met een begrip als ‘artistieke vrijheid’. In Vlaanderen is een theatermaker en ecologisch activist als Benjamin Verdonck stellig: artistieke vrijheid is een gepasseerd station, we hebben niet meer de luxe om daarover te discussiëren. Je kan als theatermaker gewoon niet meer komen aanzetten met grote decors of vervuilende tournees. Die ‘ondergang’ van de artistieke autonomie – of de ondergeschiktheid ervan aan belangrijkere zaken – zou je met een kwinkslag ook kunnen lezen in The Decent van Tamar Blom, een van de Expedities die zich afspeelt in de duinen bij Hee. Daar verzinkt een grote zwarte kubus langzaam in de grond doordat een performer die van binnenuit ingraaft. Binnen de tijdspanne van één dag verdwijnt de black box, ontstaansplek van menselijke kunstjes, wat potsierlijk in het landschap.

Zo radicaal als Benjamin Verdonck is Oerol echter niet. Het ecologisch kompas is voor de theatermakers een uitgangspunt, geen reeks bevelen. Marin de Boer, programmeur van de Expedities, noemt het een ‘levend document’ dat voortdurend onderwerp is van onderhandeling. De Boer: ‘Het ecologisch kompas moet het artistieke proces voeden, niet tegenhouden. Ik geloof niet in het opleggen van regels. We willen deze strijd gezamenlijk voeren, met makers die dezelfde wens hebben als wij. Samen kunnen we een breder gesprek voeren, met het publiek. De bewustmaking gaat via het werk, niet ten koste ervan.’  

Het zal eco-activisten wat soft in de oren klinken, maar desalniettemin wijst de Oerol-strategie op een wezenlijke omslag. Het oude postmoderne denken over de uniciteit en superioriteit van de artiest lijkt terug te zijn opgeschoven naar de belangen van het grotere collectief. Terwijl vanaf de jaren 1980 de kunstenaars de agenda bepaalden, is het nu opnieuw de gemeenschap – vertegenwoordigd door de Oerol-organisatie – die grenzen stelt. Niet aan wat, wel aan hoe er wordt gemaakt. En als het artistieke genie niet verenigbaar blijkt met de voorwaarden, wordt er simpelweg ‘nee’ gezegd. 

75 worstjes per dag
De praktische ingrepen rond organisatie en productie spelen zich goeddeels af achter de schermen. Wie als toeschouwer komt, merkt op het eerste gezicht weinig ingrijpende veranderingen. Nochtans draait op Oerol 2023 geen enkele aggregaat meer (tenzij dan bij de crewcatering, en dan nog op halve kracht). De drank op het festivalhart wordt geschonken in glazen, medewerkers verplaatsen zich zo veel mogelijk per fiets of elektrische auto. De dagkrant is digitaal, en dan is er nog dat grappige verhaal over de worstjes. Pater: ‘We hebben de berekening gemaakt van de hoeveelheid vlees die over een heel jaar aanwezig is op het eiland. Dat getal hebben we gedeeld door het totaal aantal mensen dat jaarrond op Terschelling is. We kwamen er op uit dat iedereen dan maar één worstje van 82 gram per week zou kunnen eten. We hebben ervoor gekozen om naast het vegetarische aanbod een gelimiteerde hoeveelheid van 75 niet-vegetarische worstjes per dag beschikbaar te stellen.’ Het is geen metafoor, maar een superconcrete oefening. Pater, droog: ‘Op een gegeven moment zijn er écht geen worstjes meer te verkrijgen.’ Op is op, zoals ook de wereld op een gegeven moment ‘op’ zal zijn.

Het festival is compacter geworden in de zin dat er minder locaties zijn, maar het aanbod is even ruim in volume. Het straattheater is terug, niet alleen op vraag van de eilanders, maar ook omdat het een format is waarin nieuwe bottom-up-ontwikkelingen kunnen worden getoond. Pater: ‘Met het straattheater vatten we een aantal experimentele stromingen, zoals queer circus. In plaats van te spreken van ‘vermindering’ zou ik zeggen dat we verschuiven in ons programma, naar meer diverse vormen van kunst én naar een andere laag van het publiek.’

Het festivalhart heeft een nieuwe naam en een nieuwe locatie. De Deining bevindt zich nu in West-aan-Zee, met een verhard gedeelte waar de concerten en horeca zitten, en een stuk op het strand. De aloude Westerkeyn in Midsland werd verlaten door aanslepende onzekerheid over de beschikbaarheid (er zou gebouwd worden) maar ook omdat het niet meer juist voelde, zegt Pater. ‘Het deed willekeurig aan, het kon eerder welke plek zijn.’ Op de Deining, zo dicht bij de zee, is de verbinding met de natuur voelbaar. Toch geeft dat festivalhart ook te denken: op de dag van de opening vormen zich fietsfiles van aanschuivende mensen in de duinen – zo’n 4.000 bezoekers willen er allemaal samen bij zijn. Dat blijft een enorme massa aan mensen op één kwetsbare plek.

Als het festival radicaal het eiland wil vooropstellen, moet het dan niet gewoon het aantal bezoekers beperken? ‘Dat gaat niet’, zegt persverantwoordelijke Miska Aksular. ‘Het eiland is vrij toegankelijk, we kunnen de boten niet tegenhouden.’ Nee, maar de organisatie zou wél het aantal festivalbandjes kunnen beperken. Pater: ‘Er is een grote behoefte aan verbinding tussen mens, natuur en kunst. Het is niet aan ons om te zeggen dat er minder bezoekers moeten komen. Het gaat ons eerder over waar je wel en niet bent, en hoe je ergens bent.’ Programmeur De Boer: ‘Dat is trouwens ook de visie van Staatsbosbeheer. Geen hek zetten om de natuur, maar mensen er onder goed beleid van laten genieten. Want het is de aanraking met natuur die ervoor zorgt dat je je hart ervoor openstelt.’

Van radicaal ‘terugtrekken’ van het eiland is met andere woorden geen sprake. Als je er logisch over nadenkt zou dat immers de meest ecologische manier zijn van kunst maken op het eiland: geen kunst meer maken op het eiland. Voilà, meteen zero impact. 

Strategische bewustmaking
Maar ook: zero gesprek. Terwijl precies dat misschien wel de grootste uitdaging is: hoe vertaal je de ecologische turn vanuit de organisatie naar de gewone festivalganger? Organisatie en makers zijn in intens gesprek met elkaar, maar hoe landt de duurzaamheidsgedachte bij het grote publiek dat, zoals geweten, om verschillende redenen naar Oerol komt?

Toen een groep party people Rita Hoofwijk vroeg waarom ze daar stond op het strand van de Noordsvaarder, vertelde ze hen over de toegankelijke en ontoegankelijke delen van het eiland. De feestvierders vielen uit de lucht: Hoezo, waren er delen van het eiland waar zij geen recht hadden om te komen? Dat gesprek was voor hen een eyeopener, geeft Hoofwijk aan. Zoals De Boer al zei: de bewustmaking rond de ecologische koers verloopt niet in directe communicatie – geboden en verboden – maar via het werk.

Dezelfde strategische route nemen de projecten van Nineties Productions, dat dit jaar als curator optrad op het festival, met als doel de band tussen vluchtige bezoekers en eiland(bewoners) te verdiepen. Zelf gaan wij tijdens een door Nineties georganiseerde wandeling op stap met Jan de Jong, de uitbater van het beroemde muziekcafé De Vijfpoort. Het wordt een gezapige trip waarbij De Jong enthousiast vertelt over de beginjaren van het café, terwijl het publiek hem honderduit vragen stelt.

Aan het Heartbreak Hotel op Oosterend heeft Collectief Walden dan weer een installatie voorzien waarin het getuigt van zijn ‘nulmeting’ – het wil de komende 100 jaar de ‘temperatuur meten’ bij een aantal bewoners van het eiland. We krijgen hun stemmen te horen, uitkijkend over de woeste Noordzee. Dit zijn niet de artistiek scherpste ervaringen, maar in het tot stand brengen van een band tussen toeschouwers en eilanders, treffen ze doel.

Opnieuw stelt zich toch de vraag naar radicaliteit. Door het artistieke werk voor zich te laten spreken mikt Oerol op een meer impactvolle ervaring en dito bewustwording, maar erg dwingend is het allemaal niet. Erg fijn dat bezoekers zich laten transformeren tot boom, maar als ze vervolgens een safje gaan roken op een kurkdroge locatie, sta je ook weer nergens. Zoals Pater de rokende man aansprak – ze deed direct appèl op zijn verantwoordelijkheid en formuleerde een duidelijke regel – zo communiceert het festival zelf niet. De schrik voor het vermanende vingertje zit er diep in. Marin De Boer geeft toe dat Oerol in de vertaling van het ecologisch kompas naar een breder publiek nog zoekende is. De Boer: ‘We moeten beter aan het publiek vertellen wat we van hen verlangen.’

Morele zuiverheid 
Het zou natuurlijk erg flauw zijn om een festival dat dit jaar deze stappen zet, af te rekenen op zijn gebreken. Er vallen nog wel wat dingen te zeggen, over toegankelijkheid bijvoorbeeld – hoe verhoudt het prioritaire respect voor de natuur zich tot het toegankelijk maken van locaties voor pakweg mensen met een beperking? – of over internationalisering: kan een festival dat van ecologie zijn uitgangspunt maakt het zich veroorloven om IJslandse circusgezelschappen in te laten vliegen? Maar aan de eis tot morele zuiverheid gaat de wereld ten onder, want dan gebeurt er helemaal niets. Oerol zet stappen en doet dat voorzichtig, maar wél consequent. Er is bovendien ook een visie over het vervolg: de roadmap die de organisatie ontwikkelde samen met duurzaamheidscoördinator Rob van Wegen, formuleert de ambitie om in de toekomst fossielvrij, circulair en CO2-neutraal te zijn. Marin de Boer ziet nog een next next step: van duurzaamheid naar klimaatrechtvaardigheid, zodat geen enkele persoon, geen enkele schakel in de mondiale productieketen schade ondervindt van het productieproces op Oerol.

Het bewijst hoezeer Oerol een lerend en evoluerend festival is. Gelukkig staat dat leren het doen niet in de weg. Oerol heeft begrepen dat de tijd dringt, dat er nu moet worden gehandeld. Want op is ook in een niet al te verre toekomst onherroepelijk op.

Foto: Julian Maiwald – Nineties Bewandelt