Met ruim duizend festivals en vijfentwintig miljoen bezoekers is Nederland festivalland bij uitstek. Het gemis is dus groot, deze festivalarme zomer, ook al ontstaat na 1 juli iets meer speelruimte. Theaterkrant legt pleisters op de wonde en haalt met artiesten, theatermakers, toeschouwers, medewerkers en vrijwilligers de mooiste festivalherinneringen naar boven. Vandaag: terug naar Oerol. Van weggewaaide decors tot kletsnatte kostuums, van boer Cupido als giraffe tot een eitje bij Beckett.

De allereerste keer 

Theatermaker Jetse Batelaan (42): ‘Als kakelverse theaterschoolstudent meldde ik mij in 1999 als vrijwilliger. Ik herinner mij een eindeloos durende, heldere nacht met oplichtende algen in de golven, die eindigde bij de extreem vroege voorstelling van het Grifttheater om half vijf bij een steiger op de waddendijk. Met het zeezout en danszweet op mijn rug bezegelde die ervaring bij zonsopkomst mijn liefde voor het festival.’ De artistiek leider van Artemis memoreert ook nog een ‘allereerste keer’ van zijn zoon (6): ‘Hij en vond zijn op het wad opgeraapte oester supersmerig, maar wilde zich ten opzichte van de acteurs Gijs Naber en Raymond Thiry – waar hij huizenhoog tegenop keek – niet laten kennen. Hij heeft hem helemaal opgegeten. Daarna voor hem nooit meer een oester.’

Elien van der Hoek (40) over haar eerste keer als 16-jarige puber: ‘Natuurlijk is de ambiance van zoenen en één fles wijn met de hele groep delen al onvergetelijk. Maar het meest indrukwekkend waren de kale wit geschminkte hoofden van de Russische mimegroep Derevo onder het bladerdak van het Bostheater. Een verpletterende ervaring waarin ik de beelden van Once wel volgde maar niet kon duiden. Later, toen ik zelf met theater begon, formuleerde ik half serieus: wanneer ik op Oerol mag spelen, is mijn carrière gelukt, dat is het hoogst haalbare. Na mijn theateropleiding herinnerde ik mij dat weer toen ik een regie mocht doen bij het Grand Theatre en die stond direct op Oerol en Noorderzon. Stond ik daar op die nieuwe locatie Under de Wettertoer en dacht: wauw, mijn carrière is nu al gelukt. Het jaar daarna heette de plek ‘Eliens Plak’. Dat bordje heb ik aan het eind van Oerol meegenomen en zal ik nooit weggooien.’

Leerling Ella Brascamp (18, Hilversum) ging met haar theaterklas van Laar & Berg: ‘Middernacht fietsten we van een strandvoorstelling terug. Wind tegen. IJskoud. Onderweg kwamen we een rijdende hot tub tegen: een warm bad op een laadbak. We zijn met kleren en al daarin gesprongen. Niet nadenkend dat we nog 25 minuten terug moesten fietsen naar de camping. Dat hebben we zingend gedaan. Ik zal niet rusten tot ik de rijdende hot tub weer heb gevonden.’

Marenthe van Velzen (22, oud-leerling Montessori Lyceum Den Haag) vindt The New Rambo Generation (2013) van de Young Gangsters onvergetelijk, met publiek en spelers samen in een zandvlakte. ‘Zo gaaf. Er ontplofte vanalles. Rondrennende naakte mannen maakten bij ons brugpiepers nogal wat los. Publiek ging meedoen. Ook iemand uit mijn klas. Flesjes nepbloed. En toch beseften we heel goed dat het over de Vietnamoorlog ging.’

Caspar Nieuwenhuis (43, directeur theaterfaculteit Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, voormalig artistiek directeur Likeminds) weet nog dat hij als volstrekt onervaren regisseur, met vijf jonge muzikanten het verhaal wilde vertellen van Terschellinger meisjes en Duitse soldaten. ‘Wij vormden Jetje en haar dansorkest. Onze aangewezen locatie was het West-End Theater, niet ver van de haven. Een mini-Tuschinski in aanbouw, de handgemaakte hemel van Willem en Marjolein Fries. Maar nog lang niet af. Een bouwplaats. Net als onze voorstelling. We werkten tien dagen op ons maximaal kunnen aan het maken van voorstelling én locatie. Onze harten klopten als een vliegtuigsloperij. We zongen, schuurden, repeteerden, bouwden. We openden de bar en gelijk met de première ging West-End open. Pas toen ontdekten we een Oerol-pareltje te hebben gemaakt. Jetje en haar dansorkest werd een doorslaand succes. Na twee succestournees door Nederland, sloten we weer af in het West-End Theater. Terug thuis. Naar de koe die naar Jetje werd vernoemd.’

Dieper schrijversgeluk dan tijdens haar fleece-trui-jaren als Oerol-dagkrantredacteur heeft Vanessa Groenewegen (44) daarna aan vaste wal nooit meer ervaren: ’Die eerste keer riepen mijn meer ervaren collega’s te pas en te onpas: ‘Zulk mooi weer hebben we nog nóóit gehad’, terwijl ik gewapend met muts, sjaal en wanten, paars van de kou van West-Terschelling naar het redactiekantoor in Midsland fietste en dan weer door naar Hoorn voor een interview op locatie, die je dan niet kon vinden, want T-Mobile, dus geen bereik, en weer terug. Ik kwam er al snel achter dat ik een fleecetrui ontbeerde. Die droeg dus iedereen. Ik mocht er eentje lenen van een echte eilander. Pas het tweede jaar begreep ik het. Al die regen en kou moesten na de dienst gecompenseerd met heel veel ‘dubbele bestellingen’. Voor mij als perfectionist bleek dit een gouden formule. Ik was te moe om perfectionistisch te zijn, waardoor ik ineens veel vrijer ging schrijven. En dan kwam er altijd wel een Oerol-bezoeker met taart onder de arm het redactiekantoor binnenrennen: ‘Wie heet er zus of zo? Jeetje wat een mooi stuk gisteren.’

Acteur Porgy Franssen (63) over zijn eerste en tevens laatste keer, Novecento van Alexandro Barrico, een ritmische, muzikale en beeldende monoloog over een op zee geboren pianist die nooit zijn oceaanstomer zal verlaten: ‘Die intimiteit in dat schuurtje was geweldig. Net een machinekamer met explosieven. Ik praatte anderhalf uur aan een stuk. Ik hoorde een toeschouwer zuchten en zweten, uit alles sprak weerzin. Ik dacht, die vindt het een nachtmerrie en ik vroeg: heb ik uw avond verpest? Bleek hij het weergaloos te hebben gevonden. Sindsdien weet ik dat ik niet te veel moet letten op gedrag van toeschouwers. Maar meer weet ik niet meer van dat voorjaar in 2004. Door die focus op het spelen en de concentratie maak je ook een heleboel niet mee op het eiland.’

Schrijver en cabaretier Paulien Cornelisse (44) over haar eerste Oerolvoorstelling, die onderdeel was van de paspoortroute: ‘Chris Bajema en ik hadden in 2007, bij camping De Richel, een minitheatertje bedacht waarin mensen door viewmasters moesten kijken en tegelijkertijd doorklikken, terwijl wij daar een verhaal bij vertelden. We speelden dat het de jaren vijftig was, en dat dit iets nieuws was, ‘uit Amerika!’. Het was ontzettend leuk te merken dat mensen eerst dachten: nou ja, we proberen het maar, en dat het vervolgens rond ging zingen en er rijen stonden. We speelden soms wel 12x een half uur op een dag, en tussendoor wierven we publiek. Vanwege de plek van De Richel, net in de bocht voor West-Terschelling, kwam het er vaak op neer dat we mensen die al naar de boot fietsten, min of meer van hun fiets af trokken om toch nog te komen kijken.’

Het gevecht met de elementen 

Acteur Jacob Derwig (50) wordt nog steeds op straat staande gehouden: ‘Laatst nog. Eerst een veelbetekenende, trotse blik. Dan de mededeling: ‘Ik was erbij’. ‘Echt?’ ‘Eindspel. In de regen.’ Ik ben dan meteen terug in 2004. We speelden met ’t Barre Land Beckett in een duinpan. Ons houten decortje van drie bij drie bij drie stond in het zand. We gaven een stuk of zes voorstellingen. Eén was inderdaad memorabel. We wisten dat het met bakken naar beneden zou komen. Dus we hadden onze kostuums over onze regenpakken heen gesjord. Spelen zouden we. Eindspel in een apocalyptisch noodweer: mooier kan niet.’

Derwig verwachtte hooguit een handjevol mensen. ‘Maar niemand gaf zijn kaartje terug. Zestig die-hards in een duinpan. Gierende wind, gekletter op paraplu’s. Verstaanbaarheid was lastig. Maar zo intens en samen met een publiek heb ik zelden meer een voorstelling beleefd.’

Journalist Joyce Roodnat (64) noemt naast haar jarenlange bijdrage als improviserend interviewer tijdens koffieshows met Kester Freriks toevallig dezelfde Beckett & Eggs (2004) van ’t Barre Land als haar allermooiste Oerol-ervaring. ‘Om half zes in de ochtend zaten we in een soort broeikastje. Achter ons werd een eitje voor ons gebakken. We zagen de zon opkomen en luisterden naar Becketts monoloog Mal Vu Mal Dit. In de verte zag ik Jacob Derwig lopen in de duinen. Volgens mij had hij gele kaplaarzen aan.’ Derwig: ‘Klopt. Per toerbeurt zwierf één van ons daar. Mensen die de dag ervoor Eindspel hadden gezien, konden denken dat dit het personage Clov was. Hij vertrekt aan het slot bij Hamm. Bij het krieken van de dag zwerft hij daar dan nog.’

Roodnat: ‘Ik heb meiden van Club Guy&Roni blauw van de kou zien bikkelen tijdens ijskoude regenbuien. Ze dansten door verwarmde baden, dampend van het stoom. Prachtig gezicht, maar mijn hart bloedde.’

Manoushka Zeegelaar Breeveld (50): ‘We hadden het helemaal uitgedacht: Decemberdagen in een zonnig bos. Geweldig: een voorstelling over Suriname in de volle zon, terwijl die zich afspeelt in de winter. Maar toen gingen we monteren… het heeft vier dagen achter elkaar geregend. Het werd één groot drassig moeras. Stonden we daar in onze regenlaarzen. Alles maakte kortsluiting in mijn hoofd. Je hebt voor Oerol altijd een regenkostuum bij je. Maar zelfs die rode regenjas hield het niet. En toen begon op de eerste speeldag de zon te schijnen. Alsof een stukje Suriname naar Terschelling kwam. Tropisch. Terwijl we wel in wollen winterjassen moesten spelen. Want het stuk speelt tijdens kerst.’

Oerol-Vriend en toeschouwer Joty Franken (71): ‘We vertrekken altijd met een tjalk vanuit Stavoren, onder leiding van onze vaste schipper Evelien. Het enige jaar dat zij vervangen werd, liepen we in het zicht van de Brandaris vast op het wad. Het was te ver om te wadlopen. We hebben ’s nachts bij hoogwater zitten bomen om hem los te krijgen. We maakten ons zorgen over onze zwaar bevochten tickets van de eerste dag. De schipper heeft toen de reddingsbrigade laten komen. Wij zijn in zwemvesten via een geul naar Terschelling geloodst. Het moet een rib uit zijn lijf hebben gekost. Maar het was een groot avontuur. Net als al die voorstellingen, van Via Berlin, Lucas de Man, Club Guy&Roni, Karina Kroft, Orkater, MAAS theater en dans… Dit jaar zonder is heartbreaking.’

Straattheatermaker Aat Dirks (41, Compagnie Mobil, voorheen bij The Lunatics): ‘Met The Lunatics en een Indonesische groep speelden we bij het vallen van de avond met vuur en lieten water branden. Als personages moesten wij door het meer waden. Ik weet nog dat mijn laarzen volliepen en ik twee keer moest slikken, zo koud. Mijn lampje weigerde te branden. Ik zag bijna niks. Maar ik heb toen wel mijn latere vrouw ontmoet, Merel Voorsluis, zij was fan van het eerste uur. De allerzwaarste was Sputnik in 2006, bij windkracht 7. Alle effecten waaiden weg, van de rook waarmee we het speelvlak wilden vullen tot de heteluchtballon. Ik heb mijn enkel nog verzwikt. En toch bleef er genoeg over. Dat is het magische van Oerol.’

Hulp bij nood uit onverwachte hoek 

Batelaan: ‘Voor de voorstelling Broeders zocht ik een lokale vrijwilliger die met een giraffe aan een touw aan het eind van de voorstelling even langs het decor wilde lopen. Er werd even druk overlegd. We stonden met de voorstelling op Elvis Plak, vlak bij Heartbreak Hotel. De toenmalige uitbater Flang Cupido wist wel iemand: boer Cupido. We hebben Broeders daarna nog wereldwijd gespeeld, van Wenen tot New York, en steeds vroegen we lokaal iemand om met De Giraffe langs te komen. Maar nooit wist iemand met meer overtuiging het touw met giraffe vast te houden dan deze ervaringsdeskundige op Terschelling. Boer Cupido.’

Roodnat: ‘NRC-fotograaf Sake Elzinga drukte een keer af tijdens een doodse stilte – klik – toen Wende Snijders en Nynke Laverman naakt een voorstelling speelden. Een moeder gaf hem toen ontzettend op zijn flikker. Die foto heeft hij nog, maar krijgt niemand ooit te zien, zegt hij.’

Cornelisse: ‘De artiestencatering is geweldig. Ik vond het heerlijk om tien dagen niet te hoeven koken, maar wel steeds een inventief drie gangen menu op een bord aangereikt te krijgen, waarbij je zelf slagroom of chocoladesaus op je toetje mocht doen. Zo feestelijk! Dat je naar die tent toeloopt en al tegen elkaar zegt: ik hoop dat het Mexicaanse avond is.’

Actrice en regisseur Ria Marks (66): ‘Alles wat goed gaat is geweldig. Alles wat fout gaat en je toch weet op te lossen wordt spectaculair.’ Ze herinnert zich Planetary Sunrise (2016), een aanzwellend nachtconcert door het Ragazze Quatet, Kapok en Slagwerk Den Haag, dat helemaal gaat rondzingen. ‘Blauwe Uur zorgde voor een hallucinante onderdompeling met videomapping en lichtprojecties. Eén avond waren mensen vergeten het aggregaat bij te vullen. Op weg naar het hoogtepunt viel plots alle elektriciteit uit. Toeschouwers begonnen spontaan het concert bij te lichten met hun telefoon. Allemaal. Alsof een ufo landde in die duinpan. De musici speelden zich de longen uit hun lijf. Die nacht kon niet meer stuk.’ Ook maakten Rosa Arnold en Dagmar Slagmolen een verpletterende indruk tijdens Een Mond vol Zand (2009) van Via Berlin/Orkater. ‘Rosa’s zendertje viel uit aan het begin van Bachs Chaconne, haar solo van tien minuten. Dagmar liep in die scène net ver weg. Toen is Rosa heel dicht naar het publiek gelopen en heeft ze zich op haar Chinese viool helemaal uit de naad gespeeld. Zonder een krimp te geven. Na het applaus stortte ze snikkend in het zand van spanning en emotie.’

 Landschapskunstenaar Marc van Vliet (58, voormalig lid Theatergroep Tuig): ‘In 1999 speelde Tuig zijn eerste voorstelling op het strand bij Paal 8: Hoefslagwerk. Een muzikale voorstelling over haast en rust, met als subtitel een verwijzing naar Einstein: ‘De geest van de mens gaat zo snel als een paard’. Soms duurde Hoefslagwerk een kwartier, soms twee uur. Dat hing van de drie paarden af. Die trokken een touw van 1200 meter uit een grote houten muziekdoos, en liepen daarmee naar de horizon. Het afrollend touw veroorzaakte de aandrijving van 66 muziekinstrumenten. Na de voorstelling moest het touw weer worden opgerold in de machine. Een brommertje legde in de schemer het touw in lussen klaar voor het grote apparaat. Dit ging een avond fout; hij veroorzaakte zonder er erg in te hebben een gigantische knoop. Er waren nog zo’n 20 napratende toeschouwers. In lichte paniek probeerden we de knoop te ontwarren. Totdat een Terschellinger zeeman de leiding nam. Op zijn aanwijzingen gaven we het touw door, enkelen hielden trossen open. Om het kwartier opperde iemand: ‘een mes’. Daar wilden hij en ik niets van weten. Na tweeënhalf uur verdween de knoop en konden we weer te paard over een donkere Longway naar de camping rijden.’

hoofdfoto koepel ontworpen door Morgana Marchado Marquez voor de voorstelling De Futuristen van Het NUT, foto Nichon Glerum