Afgelopen vrijdag ging de twintigste editie van het jonge makers- en jongerenfestival Jonge Harten van start. Marijn Lems ging naar twee voorstellingen uit het openingsprogramma. Het bleek nogal een rollercoaster te zijn.

De avond begon in het Grand Theatre, met de voorstelling Skûmbek van Karel Hermans en Aukje Schaafsma. Schaafsma (ook lid van performance-collectief La Isla Bonita) en Hermans worden als jonge makers ondersteund door Station Noord, het talentontwikkelingsplatform van tien Noord-Nederlandse culturele instellingen (waaronder Jonge Harten en Tryater, die de voorstelling co-produceerden), en dit is de eerste voorstelling die ze met zijn tweeën maakten.

De voorstelling maakt geen al te beste eerste indruk. De makers hebben een soap als uitgangspunt genomen, en de eerste scènes zetten in op het vette spel dat je daarbij verwacht. De acteurs (naast Hermans en Schaafsma zelf zijn dat Mathieu Wijdeven van Firma DRAAK en Eva Meijering van Moeremans & Sons) duiken er lekker in, maar overdreven soapacteren als stijlkeuze is zo platgetreden dat je je eventjes terug in de twintigste eeuw waant.

Gelukkig zijn de makers zich bewust van de vastgeroestheid van de vorm en maken ze deze juist tot de inzet van de voorstelling. De kijkcijfers (prominent aanwezig in het decor) dalen al jaren en als een van de spelers plotseling een wat minder naturalistische spelingeving krijgt, levert dat meteen een lichte stijging op. Het leidt binnen de kortste keren tot onenigheid binnen de cast: moeten we ons aan de status quo houden of laten we onze fantasie de vrije loop (helaas zijn de vrije vogels en de normslaven weer eens op vrij voorspelbare wijze langs genderlijnen verdeeld).

Het is een spannend idee om op deze manier de netelige kwestie van normativiteit in een voorstelling te verwerken. Het grappige is dat de makers het mainstream publiek in Skûmbek nogal hoog inschatten: bij het kleinste beetje theatrale abstractie schieten de kijkcijfers de hoogte in, om weer de diepte in te storten als het ‘gewone’ melodrama weer de overhand krijgt. Deze utopische voorstelling van de werkelijkheid haalt de scherpe kantjes wel een beetje van het centrale dilemma af: als afwijking van de norm meteen op massale bijval zou kunnen rekenen zou de wereld er wel een stukje anders uitzien.

Deze relatieve vrijblijvendheid komt Skûmbek niet ten goede. Zodra het centrale conflict helder is, ontwikkelt de voorstelling zich te traag; in te veel scènes staat het volledig oninteressante soapverhaaltje toch behoorlijk centraal, en dit lijkt geen andere reden te hebben dan dat de spelers het zelf zo leuk vinden om zich in overdreven spel te verliezen.

Vlak voor het slot herpakken Schaafsma en Hermans zich echter. Het personage van Meijering, dat keihard heeft gevochten om iedereen toch vooral ‘normaal’ te laten doen, blijft uiteindelijk met lege handen staan. Skûmbek zoomt zo mooi in op de tragiek van de conservatieve mens die door de wereld voorbij wordt gesneld en iedere vaste grond onder de voeten verliest.

Dat drama wordt door het zwakke einde helaas weer volledig onderuitgehaald. Door Meijering alsnog ook de kant van de eigengereidheid te laten kiezen strijken de makers hun voorstelling lekker makkelijk glad en maken ze Skûmbek uiteindelijk te licht verteerbaar.

Soms zie je een voorstelling die op zo’n complexe manier stomvervelend is dat-ie eigenlijk veel meer oplevert dan een ‘geslaagder’ stuk. In Missie Márquez – Aan de rand van de afgrond slaagt Karlijn Kistemaker er met haar mockumentary-aanpak zo goed in je te verwarren dat het moeilijk te zeggen is of het stuk nu Andy-Kaufman-briljant is of Tommy-Wiseau-miserabel. Dat kan overigens ook te maken hebben met het feit dat ik de eerste zes delen van haar twaalf-en-een-half-luik niet heb gezien en eenvoudigweg de context mis om haar nieuwe werk te kunnen plaatsen.

Kistemaker lijkt in eerste instantie het bekende theatermaker-trucje van een geveinsde mislukking te hanteren. Op ongemakkelijke manier vertelt ze het publiek dat ze geen subsidiegeld heeft gekregen en daarom nu alleen wat videomateriaal van haar reis naar Colombia heeft – maar dat ze van Jonge Harten en de Kunstraad Groningen wel iets theatraals moet doen. Wat volgt is een uitermate pijnlijke lecture performance waarin verbittering, aan walging grenzende zelfspot en aan narcisme grenzend egocentrisme de boventoon voeren.

De maker speelt – zowel live als op video – een versie van zichzelf met meer drive dan visie, een regisseur die binnen een mislukt creatief proces steeds eenzamer en hatelijker wordt. Zelfs met subsidie lijkt het getoonde project tot mislukken gedoemd – schijnbaar zonder duidelijk idee vertrokken cast en crew naar Colombia om daar in de voetsporen van Gabriel García Márquez te treden, in het kader van zijn beroemde roman Honderd Jaar Eenzaamheid. De getoonde scènes en interviews zijn zonder uitzondering banaal en getuigen vaak van exotisme en etnocentrisme – Kistemaker c.s. hangen steeds de ugly tourist uit en nemen niemand serieus, wat ze nog onderstrepen met enkele (opzettelijk) tenenkrommende live scènes die niet verder komen dan domme stereotyperingen.

Het stelt je als toeschouwer voor een onverkwikkelijk probleem. Het is duidelijk dat de makers zich bewust zijn van de lelijkheid die ze aan ons voorschotelen – geen enkele scène van Missie Márquez – Aan de rand van de afgrond is serieus te nemen, al helemaal omdat het geheel is geframed als een videosmeekbede aan het Fonds Podiumkunsten om alsnog subsidie te geven. Maar als dit cynische satire is, wie of wat is dan het doelwit? Als zelfspot zichzelf niet overstijgt, als het niets universeels in zich draagt, wordt het net zo goed niet interessant buiten je eigen kringetje, tenzij als pervers ramptoerisme. Misschien moeten we het als existentiële horror lezen, als waarschuwingsfabel over de gevaren van (jong) kunstenaarschap?

In ieder geval heb ik sinds Goemans, Kroon, Van den Brink van tg. MONK niet meer zo´n nare, verbitterde trainwreck­ van een voorstelling gezien. Het einde van Missie Márquez – Aan de rand van de afgrond is bitterzoet: Kistemaker onthult dat ze de voorstelling eigenlijk als requiem voor haar project bedacht had, maar twee dagen voor de première een brief van het Fonds Podiumkunsten ontving waarin ze alsnog de gevraagde subsidie kreeg toegekend. De omslag van dodenmars naar feestje is onmogelijk te maken, ook omdat Kistemaker in het voorgaande anderhalf uur op geen enkele manier aanleiding heeft gegeven om je op de komende delen te verheugen.

Foto Skûmbek: Moon Saris