Het boek Johan Simons: Dialog mit dem Tod (Johan Simons: Dialoog met de Dood), samengesteld door Susanne Winnacker, brengt een ode aan – en bespiegeling op – het werk van theatermaker en regisseur Johan Simons. Oorspronkelijk gepland ter ere van Simons’ 75ste verjaardag biedt het in het Duits verschenen ‘werkboek’ een boeiende verzameling aan essays, interviews, partituren en beeldmateriaal. Ze schetsen samen het beeld van een Nederlandse theatermaker die gelooft in stilte, in de kracht van beelden, lichamen en klank, en die door de decennia heen een uniek soort Europees theater wist te ontwikkelen. 

Als intendant van het Schauspielhaus Bochum, in het Duitse Ruhrgebied, een daarvoor artistiek leider van de Müncher Kammerspiele en de Ruhrtriennale heeft Simons een bijzondere bijdrage geleverd aan het Duitse theater. Daarvoor gaf hij leiding aan NTGent en ook werd hij sterk gevormd door zijn tijd als danser in Parijs, tegen de achtergrond van de studentenprotesten van 1968. Zijn eigen keuze om over grenzen heen te werken, niet alleen disciplinair maar ook cultureel, maakt dat we ons volgens Nikolaus Müller-Schöll moeten afvragen of de aanduiding Nederlands theatermaker wel op zijn plaats is. Is Johan Simons niet simpelweg ‘een Europeaan uit Heerjansdam’?

Winnackers tekst ‘Alles mit Mut: über Johan Simons’ (‘Alles met moed: over Johan Simons’), over Simons’ jeugd in een boerendorp in Zuid-Holland, geeft een biografische lezing van de werkwijze van de regisseur, die gelooft in een lange voorbereidingstijd, elke keuze blijft bevragen, en nogal eens het toneelbeeld vlak voor de première compleet omgooit. Een zeer dominante moeder, een gewelddadige vader, het van dichtbij meemaken van de watersnoodramp van 1953 en het moeilijk meekomen op school, lieten hem volgens Winnacker al vroeg wennen aan een continu gevoel van onzekerheid. Het leerde hem zaken tot in het oneindige te verdragen of ‘uit te houden’, en het niet-weten als uitgangspunt te nemen. Inzichten zijn, in zijn eigen woorden, ‘altijd alleen voorlopig’.

Uit de verschillende bijdragen in het boek wordt ook duidelijk dat de unieke positie van Simons niet los gezien kan worden van de bijzondere relaties die hij heeft met de mensen met wie hij samenwerkt, soms al decennialang. Duitse spelers als Stefan Hunstein, Jens Harzer en Sandra Hüller zijn heel belangrijk. Met sommige Nederlandse acteurs, zoals Elsie de Brauw (tevens zijn echtgenote) en Pierre Bokma, begon de samenwerking al bij of voor de door hem opgerichte groep Hollandia,

Hun verschillende bijdragen, zoals door Winnacker opgeschreven gesprekken met Bokma en De Brauw, een brief van Hüller en essayistische tekst van Hunstein, laten zien dat zij niet alleen spelers maar tevens medemakers zijn. Sandra Hüller schrijft dat Simons ‘liever toeschouwer dan dompteur is’ en een bijdrage van Jens Harzer gaat specifiek over Simons’ zwijgen, en wat daaruit wel en niet af te lezen valt. Elsie de Brauw herinnert zich dat Simons’ regie van haar klas op de Toneelacademie Maastricht destijds al werd gekenmerkt door de uitnodiging aan de spelers om simpelweg het podium op te gaan wanneer ze zin hadden om te gaan spelen.

Naast het open werkproces, met repetities met publiek, wat Simons zelf kenmerkt als ‘manipulatief democratisch’ (eraan toevoegend dat ‘democratie altijd manipulatief is’) is de signatuur van Simons ook gevormd door het vele locatietheater dat hij maakte. Dit gebeurt met name op plekken waar de hoge cultuur ver weg lijkt en brengt de nodige uitdagingen met zich mee, zo getuigt de bijzondere tekst ‘Geschafft!: Wie ich lernte, Johan Simons zu hören’ (Gelukt! Hoe ik leerde, Johan Simons te horen) van de hand van de geluidstechnicus Will-Jan Pielage, die door de jaren heen veel met Simons samenwerkte.

Dat locatie-specifieke werken, vanuit het ideaal het theater naar hen te brengen die er in eerste instantie weinig mee op hebben, is ook zichtbaar bij het Schauspielhaus Bochum, dat een open ruimte heeft gecreëerd waar mensen uit alle lagen van de bevolking, en met name zij met veel tijd en weinig geld, zich kunnen ophouden. In die zin is het jammer dat het boek niet meer ingaat op hoe Simons de plek van het (stads!)theater in de stad nu ook weer in Bochum ter discussie stelt, en hoe dat niet los te zien is van wat hij op andere plekken in de stedelijke ruimte deed.

Tot slot is er natuurlijk veel ruimte voor reflecties op de verschillen tussen het Duitse en Nederlandse theater, ook wanneer dit in de context van Simons’ werk als ‘Europees theater’ wordt aangeduid. Van Elsie de Brauws door Susanne Winnacker aangemoedigde bespiegelingen over de onzekerheid die Nederlandse spelers typeert, tot het calvinistische in de Nederlandse cultuur en hoe dit doorwerkt in Simons’ theater, en van de veel betere omstandigheden voor het theater in Duitsland, met een infrastructuur van goed gesubsidieerde stads- en staatstheaters, tot de consequentie van het werken in meerdere talen, of in een taal die niet jong is aangeleerd.

De laatste bijdrage in het boek, ‘Polyphonie oder Esperanto’ (‘meerstemmigheid of esperanto’) van Nikolaus Müller-Schöll, gaat verder op dit laatstgenoemde aspect in. Hij verbindt de niet-vanzelfsprekendheid van een perfecte beheersing van het (hoge) Duits met de visuele en lichaamsgerichte artistieke benadering van Simons. Het (mogen) spreken met een accent op het podium van een door de Duitse staat gefinancierd theater mag gezien worden als een subtiele kritiek op de verbinding die in Duitsland nog altijd wordt gemaakt tussen hoge kunst en het vieren van een nationale cultuur – die in Duitsland in het verleden desastreuze gevolgen heeft gehad. Zoals verschillende auteurs in deze uitgave suggereren, mag Simons daarom als een opvolger van Brecht gezien worden, in de zin dat hij nog steeds geldende hiërarchieën (tussen kunstenaars en publiek; tussen tekst en beeld; tussen betekenis en klank) bevraagt.

Johan Simons: Dialog mit dem Tod een verzameling van diverse stukken bijeen, die variëren in de mate waarin ze academisch of persoonlijk zijn. Hieruit stijgt het beeld op van een enigszins enigmatisch en altijd zoekend theatermaker, gevormd door zijn moeilijke relatie tot tekst en een gefaalde carrière als danser, en dat alles tegen de achtergrond van de tweede helft van de twintigste eeuw in West-Europa. Simons, zo suggereert deze uitgave, is daarmee bij uitstek in de positie geweest om nieuwe wegen te banen voor het hedendaags theater dat middenin de samenleving wil staan.

Johan Simons: Dialog mit dem Tod, redactie Susanne Winnacker, uitgegeven door Theater der Zeit, 172 pagina’s, 24,50 euro

Foto: Brüggemann Holtgreve Kruse Ostkreuz