Alles kan gebeuren, alles is mogelijk en waarschijnlijk. Tijd en plaats bestaan niet, op het onbelangrijke uitgangspunt van de werkelijkheid spint en weeft de verbeelding nieuwe patronen: een mengelmoes van herinneringen, ervaringen, spontane invallen, absurditeiten en improvisaties.

Met die verwijzing naar Strindbergs voorwoord bij zijn Droomspel (1901) zet Erik Bindervoet de toon voor zijn toneeltekst, nog voor hij met de ‘eerste scène’ aanvangt. Het verklaart voor een groot deel de vorm en het karakter van Erik Bindervoets nieuwste monoloog. Patroon is een droomspel, het presenteert een staat van zijn tussen droom en werkelijkheid in, waarin de zoon vader is en de vader zoon, waar woorden hebben macht betekent, en waar de eindeloze mogelijkheden van taal het daadwerkelijke communiceren beperken (‘Lekker bezig, pap! / We gaan hier niet weg voordat je eindelijk zegt wat er aan de hand is.’).

Net als in Droomspel smelten in Patroon droom, leven en poëzie samen en laat de vader zijn kind dan wel niet afdalen naar de aarde, maar wel naar het toneel, om hem daar te leren dat het niet gemakkelijk is om mens te zijn, om ‘Ein Mann, ein Mann, ein richtiger Mann’ te worden, en om vader te zijn.

Deze bespreking gaat over de volledige versie van Patroon, die als toneeltekst is uitgegeven bij De Nieuwe Toneelbibliotheek. De monoloog werd door Erik Bindervoet geschreven (vader), en wordt momenteel uitgevoerd door Ludwig Bindervoet (zoon). Voor de uitvoering moesten er delen geschrapt worden, ‘vadermoord’ noemde Ludwig deze noodzakelijke inkortingen eind september in een interview met NRC. Op Kafka’s vadermoord, beschreven in zijn Brief aan vader (1924), moest Patroon aanvankelijk een reactie zijn. Erik Bindervoet wilde in zijn tekst de vader de mogelijkheid geven om te antwoorden op Kafka’s legendarische vaderafrekening. Van dat oorspronkelijke idee bleef uiteindelijk weinig over, maar over de tijdloze spanningen tussen vaders en zonen gaat het stuk wel degelijk nog steeds.

De toneeltekst is opgedeeld in tien scènes, een voorlaatste en laatste scène, en beschrijft vier afflicties (zielensmarten): ‘geboren worden’, ‘de vallende ziekte’, ‘ouderdom’ en ‘dood worden’. Buiten dat kenmerkt de tekst zich niet bepaald door een heldere structuur.

Afflictie nummer 1, geboren worden.
Stop er iets in en er komt iets uit.
Levende materie.
Met de gefrituurde moederkoek er nog aan.
Glimmend als pindakaasolie.
Lijkt op een vogel.
Dat is hem.
Die daar.
Stamhouder.
Voortzetter van het prototypetje.
Erfelijk besmet belast bezopen.
Herhaler van zetten.
Wettig erfgenaam.
Enzovoorts.

Met zijn woorden als munitie, daagt de vader zijn zoon uit tot een taalgevecht. Hij beschrijft hem, toont hem, beledigt hem en troost hem. Vader, die de woorden als scheppend godspersoon opschreef; en zoon, die in de getergde positie van de acteur de woorden vervolgens zijn strot uit moet zien te krijgen. ‘Speel nu verder’, commandeert Ludwig zichzelf, via zijn vaders woorden. De opvoering wordt onderdeel van de opvoeding (‘Belangrijk onderdeel van iedere opvoering, eh… opvoeding.’). Als een schaakspel (‘Schuif het witte mannetje twee plaatsen naar voren, naar de witte tegel, en zeg: geef hier!’) strijden vader en zoon om het woord en proberen elkaars patronen in het spel te doorgronden.

Erik Bindervoets werk staat bekend als rauw en ‘niet mooi’, vroeg in zijn carrière omschreef hij in een manifest dat hij samen met Robbert-Jan Henkes uitbracht zijn poëtica als ‘Ugly Poëzie’. Het genre zou zich kenmerken door ‘lelijke slechtlopende onsamenhangende zinnen die niet op elkaar aansluiten’. En hoewel ik zijn werk allesbehalve lelijk zou willen noemen, gaat het er wel hard aan toe. In grofgebekte zinnen, neologismen en verbasteringen beschrijft Bindervoet zijn zoon als ‘Soepzootje. Janboel. Warboel. Slapjanus. Sijbelaar. Zeiksnor. Zeikstraal. Miezerd. Miesmacher. Roomse gluiperd. Gereformeerde gluipkop. Snoffelgier, dekroerzwijn, bobberuin. Knuppelvoerder, klinggeraas, zakpijpspeler,  leurefaas. […]’

Het gebruik van herhaling is kenmerkend voor de tekst (‘Verschil moet er zijn./ Herhaling./ Verschil moet er zijn.’). Bindervoet weeft terugkerende, als flarden herinnering opborrelende fragmenten door zijn tekst, maar herhaalt ze nooit in identieke vorm. Eén fragment valt bijvoorbeeld op:

[…] in het kader van de maatregelen getroffen
door de regering.

De verzameling woorden kan op het moment van schrijven haast niet anders dan opgevat worden als een actuele verwijzing naar een wereld die wordt gekenmerkt door door de overheid opgelegde maatregelen. Het motief komt meerdere malen, en in heel uiteenlopende contexten, terug in de tekst. Bij elke herhaling met een aanvulling:

S is voor nieuwe onopgemerkte schoenen en voor silly
Silly Putty en voor opa’s stoel, de leunstoel voor het
raam, waarvandaan je de wereld regeerde in het kader
van de maatregelen getroffen door de regering ten
behoeve van de bevolking.

En:

Er liggen dooie mensen op straat.
Die negeren we.
We moeten ze negeren.
In het kader van de maatregelen getroffen door de
regering ten behoeve van de bevolking ter beperking.

De echo breidt zich uiteindelijk uit tot:

In het kader van de maatregelen getroffen door de
regering ten behoeve van de bevolking ter beperking
van de uitbreiding van de gevolgen van de
gebeurtenissen die hebben geleid tot de maatregelen
getroffen door de regering ten behoeve van de
gevolgen van de gebeurtenissen die hebben geleid tot
de maatregelen getroffen door de regering.

Bindervoet weeft het fragment als een patroon door de gehele tekst heen, waar de terugkeer ernaar steeds meer als een veilig thuis begint te voelen in de maalstroom aan herinneringen, anekdotes, taalexperimenten en terzijdes.

Bij het lezen springt één situatieschets in het bijzonder in het oog. Veelzeggend wordt ook dit fragment een pagina of twintig later (hoewel niet identiek) herhaald, waardoor het om meer aandacht vraagt dan een heleboel andere situatieschetsen die uit de woordenstroom naar de oppervlakte drijven.

We zijn ingesneeuwd.
Gestrand.
Ontkennen helpt niet meer.
Negeren ook niet.
Ik stap uit en haal een geruit paardenharen dekentje uit de achterbak.
Ik leg het over je bibberende knieën.
We rijden stapvoets verder,
In colonne door de sneeuw, als in een rouwstoet, zwijgend.

De situatieschets doet wel heel sterk denken aan een passage uit Erik Bindervoets debuut Tijdelijk zelfportret met hoofd en plaatsbepaling, oranje (1995), waarin hij het moment omschrijft, waarop hij samen met zijn vader in de auto in hevige sneeuw terechtkomt. De auto’s vormen ‘een lange rouwstoet’ op de weg en op de radio wordt opgeroepen om thuis te blijven. Wanneer de auto’s tot stilstand komen stapt zijn vader uit:

Hij komt terug met een geruite deken
En legt die over mijn knieën.
Het plasje water aan mijn voeten
Is al aan het bevriezen.

Patroon gaat zo niet enkel over de relatie tussen Erik en Ludwig, het gaat tevens over de relatie tussen Erik en zíjn vader, en eigenlijk over alle vaders en zonen. Het legt een herhalend patroon bloot: zoons worden vaders en diens zoons worden ook weer vaders.  De monoloog is een representatie van een heleboel stemmen, die doelbewust niet duidelijk van elkaar worden onderscheiden.

Zeg, wie is er eigenlijk aan het woord, hier?
Jij of ik?
Nogmaals, wie is hier eigenlijk aan het woord?
Is er wel iemand aan het woord?
En zo ja, wat is een stem?
En zo nee, zijn woorden dan soms vaak meestal altijd in gesprek met zichzelf en elkaar?
En mag ik een glaasje water?

Stukken toneel in toneel, de tussenkomst van twee gangsterpersonages en personificatie van ‘de rookmachine’, de terugkomende vorm van ‘een abc-tje’. Patroon is een bijzondere tekst, een taalvirtuoos schaakspel tussen vader en zoon, tussen toneelschrijver en acteur. Het is een tekst die zich kenmerkt door een enorme veelheid, en een tekst — bovendien — met een groot zelfbewustzijn:

Lekker bezig, pap!
We gaan hier niet weg voordat je eindelijk zegt wat er aan de hand is.
Je houdt de boot af.
Je draait er ongelooflijk omheen.
Om de hete brei.
Moedwillig.
Alsof je van niks weet.
Met je afwerende gebarentaal.
Jij bent hiervoor verantwoordelijk.
Ik wil dat er wat op het spel staat.
Jij maakt er een taalspelletje van.
Alsof je het leuk vindt dat ze je de hele tijd voor taalvirtuoos uitmaken.
Kom nou toch eens met een antwoord, man!
Van senior aan junior.
Het antwoord is.
Vertel het dan.

Erik Bindervoet (1962) is dichter en schrijver en is bekend van zijn uitdagende vertalingen, waaronder de haast onvertaalbare Finnegans Wake van James Joyce. Ludwig Bindervoet vertaalt zijn gevoel voor taal naar het toneel als onderdeel van performancecollectief URLAND en acteur bij gezelschappen als Toneelgroep Oostpool. Patroon was hun eerste vader-zoon samenwerking en hoewel de tekst op zichzelf staat als wonderbaarlijk taalkunstwerk, maakt het ook benieuwd naar de vertaling ervan naar het toneel, in regie van Naomi Velisserou. Het maakt nieuwsgierig naar of en hoe de vertolking van zoon Ludwig Bindervoet ook als antwoord op zijn vaders ‘brief aan zoon’ te lezen is.

Patroon van Erik Bindervoet werd opgevoerd door Ludwig Bindervoet bij De Nieuwe Oost en Urland, en uitgegeven door de Nieuwe Toneelbibliotheek (boekje 583)