Met voorstellingen als Et Voilà (1992) en Ombat (1994) zette de Vlaamse theatermaker Peter De Graef zich begin jaren negentig van de vorige eeuw niet alleen als verteller maar ook als toneelschrijver op de kaart. Hij heeft een unieke en eigen toon ontwikkeld met een kleurrijke, beeldende en levendige spreektaal, met veel oog voor detail en voldoende gekruid met ironie, spot en zwarte humor, onderbroken door momenten van empathie en diepe reflectie.

Zijn hoofdpersonages worden op een bepaald ogenblik in hun bestaan geconfronteerd met de afgrondelijke vraag naar de zin of de onzin van hun leven. Plots wordt de vertrouwde alledaagse wereld opengebroken door iets onverwachts, iets fantastisch of grotesks. In die breuk toont zich de naakte existentie als traumatisch, vervreemdend en absurd.

Meer dan eens worden in de vertellingen de wetenschappen ingeroepen om het menselijke gedrag te verklaren – het is duidelijk dat De Graef veel leest en zich goed informeert – maar iedere rationaliteit loopt stuk wanneer de vraag naar de zin van het leven gesteld wordt. De Graef ontmaskert in zijn verhalen de illusies en de verdedigingsmechanismen waarmee de mens zich wil en moet beschermen tegen de ultieme waarheid. En hij vermijdt evenmin de vraag of die ultieme waarheid wel leefbaar is.

Het is geen toeval dat dood, moord en zelfmoord een cruciale rol spelen in deze vertellingen. Ze zijn het moment van inzicht bij uitstek dat echter geen enkel uitzicht meer biedt. Ze dwingen de mens tot nadenken zonder antwoord te geven. Zo begint Et Voilà met de kreet van een man die wil sterven: 

Finis-moi!
zei Lardier;
J’en ai marre,
je ne veux plus,
finis-moi!
En dat lag echt niet aan de warmte daar,
of aan de penetrante geur van kokosvet.
Ik vond niet de moed om hem tegen te spreken,
niet de juiste argumenten om het leven
te verdedigen.

Het wereldbeeld van De Graef wordt hier in enkele zinnen samengevat. Zijn stukken zijn evenzovele pogingen om het leven dat zich niet laat beargumenteren in een vertelling te vatten. Geen rechttoe rechtaan verhaal. Maar een labyrintische afdaling in de duisternis van het bestaan. De Graef houdt van barokke vertellingen met verschillende verhaallijnen, verschuivende perspectieven, lange uitweidingen, diepzinnige gedachten, plotse breuken en onverwachte gebeurtenissen.

Henry (1997) en Rudy! (2014) zijn twee monologen die, hoe onderling verschillend ook, een duidelijke De Graef-stempel dragen. De twee verhalen vertellen over een liefdesverhaal en een overspel. Henry eindigt in een moord, Rudy! in een zelfmoord. Het zijn twee verhalen die expliciet de vraag stellen over wat mensen drijft, stuurt en beweegt in hun denken, voelen en doen. Rudy! opent alsvolgt: 

Het punt is dat we allemaal gevangen zitten.
En we weten dat niet.
We gedragen er ons wel naar, krijgen depressies,
plegen zelfmoord…
Maar we willen niet weten hoe dat komt.
We willen niet in ‘t eigen binnenste kijken.

Henry is somber, Rudy! is uiteindelijk optimistischer over het grote geheel dat ons omgeeft en waarbinnen we handelen. Maar het gaat bij De Graef niet in de eerste plaats over het ultieme antwoord op die vraag naar het waarom van het leven. Alles draait uiteindelijk om de manier waarop de verhalen verteld worden. En De Graef doet dat met de nodige omwegen en vertragingen, de strategieën bij uitstek waardoor de vertelling zich van de loutere lineaire feitenweergave onderscheidt. De betekenis van het verhaal ligt niet in zijn einde of conclusie, maar in de vele bochten, doodlopende straten en obstakels die het moet nemen.

Henry

Henry heeft een bijzonder vertelperspectief: dat van een bewaarengel. En dat is niet het enige bovennatuurlijke element in het verhaal. In tegenstelling tot Rudy!, dat in zijn gebeurtenissen veel dichter bij de dagelijkse werkelijkheid blijft, laat De Graef in Henry de vertelteugels vieren. Het bizarre en het groteske krijgen hun deel van de koek. Naast de engel treden in het verhaal verder nog op: een konijn dat Walter heet en aan een hersenbloeding sterft en een piepklein kereltje, Henry Vierendeels, adjunct secretaris bij de gezondheidsinspectie, die uit de opengeslagen schedel van een vrouw te voorschijn komt.

De engel in Henry is door het dolle heen omdat hij zich na eeuwen heeft kunnen laten zien: ‘zijne mens’, die door de duivel in de problemen is geraakt, heeft hem immers om hulp geroepen. Enthousiast begint hij aan de lezers/toeschouwers vanuit een vogelperspectief de wereld te beschrijven: ‘Maar laat mij U een dorp schetsen./ Of nee! Nee, nee, nee…/ De duisternis eromheen!’ Hij beschrijft de nacht, de herfststormen en het dorp in krachtige beelden: ‘Het dorp ondertussen, lag zwart en uitgestorven, als een kartonnen decortje tussen twee voorstellingen, tegen de grauw oplichtende oostelijke einder.’ 

Dan focust de engel zich op de huizen en hun bewoners. Als in een film verschuift de camera van personage naar personage. Eerst is er ‘zijne mens’, Marcel Van Raefelghem, een gefrustreerde ondernemer die als mislukt schilder is geëindigd. Dan zien we Annemieke, echtgenote van Marcel Van Raefelghem, die afziet van hoofdpijn:

Een hoofdpijn die nu nog lichtjes zeurt en knispert, maar die straks zal beginnen steken en trekken, knarsen als een oude sluispoort en onredelijk uithalen naar de binnenkant van slaap en neuswortel. Mag ik u wijzen op de matte parels zweet die zich in Annemieke’s snotgoot hebben gevormd; en de bepaald fraaie wijze waarop klissen haar tegen het geteisterde voorhoofd plakken… Mooi! 

De engel ontpopt zich tot een rasverteller (die zichzelf graag hoort vertellen) met aandacht voor details en sprekende beelden. Zijn stem is als een off voice bij zijn observaties en laat niet na algemeen commentaar te geven, zoals we dat kennen van de negentiende eeuwse romanverteller die zijn hele wereld overziet en moreel kan beoordelen en dus ook het recht heeft om de lezers aan te spreken:

Diep vanbinnen weten jullie allemaal hoe schoon dat de wereld is.
Maar de wereld ziet er niet schoon uit.
Als we geboren worden zijn jullie allemaal opgeladen met een groot en zuiver ideaal.
Niet dat je dat kan benoemen maar…
Zo’n gevoel…
Ge ziet er dan ook uit gelijk nen opgeblonken appel.
En dan is er de werkelijkheid.
Die bijt!
Of die knaagt, als ’t goed is, naarmate ge ouder wordt
dat grote gevoel, tot een kantwerkje
van, vaak op een pijnlijke manier, bewustgeworden waarheden, 

En dat kantwerkje
dat neemt ge dan mee terug,
als ge dood gaat
naar den hemel, 

Maar dikwijls wordt er van in ’t begin al zo gebeten…

Hoe groot kan de beet van de werkelijkheid in het ideaal zijn? Het is een van die krachtige en concrete metaforen waar De Graef als verteller een patent op heeft. 

De engel-verteller geeft de lezer verder nog een inkijk in het trieste huwelijksleven van Reginald en Miriam, de vader en stiefmoeder van Marcel. Een triestheid die herhaald wordt in het huwelijk van Marcel en Annemieke. Als het leven al een plan heeft, dan een duivels plan, zo lijkt Henry te beweren. Door een opeenstapeling van misverstanden en toevalligheden denkt Marcel dat zijn vrouw een relatie heeft met de dorpsarts. In een hallucinante en groteske scène slaat Marcel zijn vrouw de schedel in. En het is uit haar open schedel dat de hogervermelde kleine Henry tevoorschijn komt, een gezondheidsinspecteur die met een aantal andere collega’s microscopisch klein is gemaakt en dan in de voedselketen is ingebracht om bepaalde onregelmatigheden in de verpakking, de samenstelling, de houdbaarheid,  de distributie, etcetera, op te sporen.

Henry had in een biet terecht moeten komen en die biet had opgegeten moeten worden door een konijn met de codenaam Walter in wiens hersenen Henry’s collega Ronny Vermeulen was ingebracht. Maar alles liep fout: Henry kwam in een bloemkool terecht en de technische apparatuur van Ronny in het hoofd van het konijn Walter zorgde voor een hersenbloeding waarbij het dier stierf!   

Hier trekt De Graef zijn meest fantastische en surreële register open. Het noodlot voltrekt zich door een opeenstapeling van toevalligheden en onwaarschijnlijkheden die misschien ergens een samenhangende betekenis hebben maar die blijft verborgen voor de beperkte wezens die we zijn. Hoe onwaarschijnlijk de gebeurtenissen ook zijn, toch komt Marcel tot een besef. Te laat, maar toch. Hij beseft plots wie zijn vrouw echt was en dat ze misschien niet eens zoveel anders was dan hijzelf. Wat er gebeurd is, verklaart hij voor zichzelf als volgt:

Maar toch is ‘t niet…
het is niet volledig uit de lucht gegrepen, Van die engel dat weet ik niet.
Ik weet niet of er nen engel in mij zit.
Maar Henry…
dat manneke dat altijd met alles in orde wil zijn,
het ambtenaartje dat zich geen vragen stelt,
en alles tracht te doen wat van hem wordt verwacht;
Henry,
die zit er wel.
En niet alleen bij mij.
Hij zit overal.
Bij jullie ook.
Overal zitten Ronnies en Henries
En hij heeft Annemieke de kop ingeslagen.

Het is in vele opzichten een opvallend einde. Het is nu niet langer de engel die vertelt over Marcel, maar Marcel die vertelt over de engel! Het perspectief is volledig verschoven: van buiten naar binnen. Meer nog: de groteske beschrijving van Henry wordt in een laatste beweging van de tekst in verband gebracht met één van de meest beklemmende incarnaties van het Kwaad: de nazi-ambtenaar Adolf Eichmann, de man die alleen maar bevelen uitvoerde en zich aan de regels hield. Het was Hannah Arendt die in verband met Eichmann sprak over de banaliteit van het kwaad en dus over de mogelijkheid dat het binnen de mogelijkheden van iedereen ligt. Het monster is een gehoorzame en meticuleuze ambtenaar. Het is een onverwacht en ontregelend einde dat de lezer enigszins sprakeloos achterlaat: de tocht door de alledaagse dromen, verlangens, ontgoochelingen en frustraties van even alledaagse mensen, eindigt in de gruwel van de holocaust. 

Rudy!

Rudy! stelt dezelfde vraag naar wat de mens drijft, maar komt met een ander antwoord. En een andere vertelstrategie. De versnippering van perspectieven en de vermenigvuldiging van verhaallijnen (die weliswaar in een bizarre twist allemaal samenkomen) zijn in Rudy vervangen door een en dezelfde stem, al krijgen we verschillende registers van die stem te horen. Ik noemde Rudy! hoger een monoloog. Dat klopt niet helemaal. De tekst is geschreven voor een muziektheatervoorstelling waarin De Graef met twee muzikanten (Bo Spaenc en Geert Waegeman) op het podium staat en tijdens de vertelling ook een aantal liedjes zingt. In het openingslied wordt de toon van het eerste deel van de vertelling gezet: 

Ik ben gewoon te kwaad
door al wat er gebeurt
de planeet die door de wereld
in een afgrond wordt gesleurd
de leugens, het bedrog en de oplichterij,
in de sport en in de handel in de politieke wandel
en in… die onnavolgbare geest van mij… 

Rudy! is een tekst vol woede en verontwaardiging over wat er in de wereld aan hand is. De verteller geeft af op de manier waarop we voortdurend, zonder dat we het beseffen, gemanipuleerd en bedrogen worden. Zowel in de politiek als in het dagelijkse leven. Het zijn allemaal trucjes waarmee we worden aangesproken en waardoor we geloof hechten aan wat er ons verteld wordt: 

Obama is daar goed in… Maar terwijl hij de wereldbevolking aan het huilen maakt met ‘Yes we can’, blijft Guantanamo gewoon open, nemen ze bij Monsanto een patent op de schepping, en is het enige dat ze nog kunnen verzinnen om de economie te laten groeien: iedereen z’n werk afpakken

Of de afprijzingen in de winkels die net voordien de prijs verhogen? Maar blijkbaar is het nog altijd niet genoeg. Blijkbaar worden we nog altijd niet voldoende bedrogen:

Zo’n bank die adverteert ‘Wij hebben het voor u!’ Wàt!? Of ‘wij spreken uw taal’ zeggen ze tegenwoordig. Wat! … Ik snap wel… Zo’n bank wil winst maken en dat willen we die bank niet kwalijk nemen… Maar ik vraag we soms wel af: hoe cynisch mogen ze worden? Waar zit het kantelpunt waarop wij die bank in brand gaan steken…? 

Heel herkenbare kleine en grote frustraties worden hier opgeroepen. En vooral de vraag: hoe lang gaan we ons nog laten doen. De Graef laat in zijn stukken graag de onderbuik van zijn personages aan het woord. Het is niet altijd even fraai wat dan naar boven komt, maar wel vitaal en authentiek. Dan leven zijn personages het felst. De Graef is op z’n best in de overdrijving, de uitvergroting, de metafoor, de hyperbool want dat zijn nu eenmaal de stilistische figuren waarin mensen hun professionele, politieke, sociale en seksuele frustraties uitdrukken. 

Maar vrij onverwacht verschuift de vertelling echter van politieke en commerciële manipulatie naar de leugens in de private sfeer. In het openingslied had hij het al over:

de leugens, het bedrog en de oplichterij,
in de sport en in de handel in de politieke wandel
en in… die onnavolgbare geest van mij…

De toon van de vertelling slaat om van woede en verontwaardiging in confessie en zelfbekentenis. Nu komen we ook meer te weten over wie de verteller is. Hij is een psychotherapeut: ‘Ik kom aan de kost met te luisteren.’ Maar het wordt ook snel duidelijk dat hij wil dat er nu naar hém geluisterd wordt. Gaat de psychotherapeut in psychotherapie? Geen toeval dus dat hij terecht komt bij een ‘oerscène’ uit zijn jeugd: een leugen uit liefde voor zijn vader omdat hij hem niet wilde ontgoochelen: 

Sindsdien ben ik mij voor leugens beginnen interesseren, omdat ik ineens zag dat een leugen niet per sé een onwaarheid was, maar eerder een uitdrukking van iets dat op een andere niveau heel erg aan de hand is. 

En dan komt het verhaal van een liefdesrelatie die uiteindelijk fataal afloopt. De verteller heeft een ernstige relatie met Céline, maar tegelijk heeft hij ook een verslavende aan- en uit seksverhouding met Marie. In geuren en kleuren vertelt de therapeut hoe hij Marie heeft ontmoet, hoe hun relatie in elkaar zit en vooral hoe ze seks hebben en waarom seks zo belangrijk is. Meer dan eens richt de verteller zich rechtstreeks tot het (lezers)publiek en houdt zo de communicatie stevig in handen. Hij biecht die relatie op aan Marie die ogenschijnlijk weet om te gaan met die relationele complexiteit. Maar later zal de hoofdfiguur uit een nagelaten briefje kunnen opmaken dat het ongeval waarin Céline omkwam eigenlijk een zelfmoord was omdat ze de situatie toch niet aankon, maar er niet over kon praten.

Net als bij Henry komt het hoofdpersonage in Rudy! te laat tot inzicht: de geliefde is dood. Maar in tegenstelling tot Henry lijkt er in Rudy! toch de mogelijkheid tot verlossing te bestaan. De hoofdfiguur trekt met zijn verdriet de bergen in en hoort daar de stem van zijn dode geliefde. Als ik het goed begrijp dan lijkt ze hem te zeggen dat het soms goed is om jezelf iets wijs te maken omdat de werkelijkheid altijd het gevolg is van wat mensen zich eerst hebben wijsgemaakt. Hij mag zich dus wijs maken dat hij haar stem hoort. Daarnaast lijkt ze hem ook het tegenovergestelde te zeggen, namelijk dat het lichaam al voor de geest beslist heeft wat het gaat doen: 

De wereldgeschiedenis wordt gevormd door onze lichamen die de hele tijd uit zichzelf allerlei dingen doen, dingen waarvan wij nadat ze al lang in gang zijn gezet, via een intentie op de hoogte zijn gebracht en die we ons nadien toe-eigenen.

De stem van Marie brengt hem ook bij een uitspraak van niemand minder dan Martin Luther King. Is het toeval dat aan het einde van dit stuk ook een historische figuur opduikt en daardoor de vertelling een universele dimensie geeft? En is het toeval dat ook King het heeft over het kwaad in de wereld? Hij zegt: 

Het boze is niet in de wereld omdat er zoveel boze mensen zijn die boze dingen doen omdat het nu eenmaal boze mensen zijn. Het komt vooral omdat er nog veel meer vriendelijke mensen zijn die daar niks van zeggen omdat het nu eenmaal vriendelijke mensen zijn…

Daar koppelt de verteller een laatste reflectie aan vast over de noodzaak om iets met onze woede te doen. De woede over het bedrog en de leugen in de samenleving waarmee de vertelling opende, maar ook de woede die Marie opkropte tot ze er niet meer mee kon omgaan.  

Met zijn oproep om iets anders te doen met onze woede dan weg te steken en te verzwijgen (met het risico te eindigen met een oncontroleerbare geweldsuitbarsting zoals bij Marcel in Henry of in zelfdestructie zoals bij Marie in Rudy) raakt De Graef een wel zeer eigentijdse zenuw. Als er een emotie is die onze tijd kenmerkt, dan woede. En als er zich een vraag stelt, dan is het deze: hoe deze woede in goede banen te lijden? En maar goed dat De Graef daar geen antwoord op probeert te formuleren!  

Het is niet eenvoudig om de vertellingen van Peter De Graef samen te vatten of eenduidig te interpreteren. En precies daarom schrijft hij ze. Het zijn grillige en intelligente mengelingen van anekdotes, filosofische diepzinnigheid, maatschappijkritiek, banaliteiten, diepe gevoelens, pijnlijke vooroordelen, …  Alles bij elkaar een mix die wel heel erg veel lijkt op de gewone levenservaring. Fabels van de existentie.  

Henry van Peter De Graef is uitgegeven bij KUNST/WERK vzw, Antwerpen, 1997. Rudy! is, samen met Zoals de dingen gaan, uitgegeven bij Bebuquin, Antwerpen, 2014. De tekst werd gespeeld door De Kolonie mt.