Een criticus is in sommige opzichten een roofvogel. Hij – ik spreek voor mezelf – benadert een toneeltekst als ware het een grote zwerm vogels, op zoek naar de woorden, zinnen, en gedachten die kunnen dienen als zwakste en makkelijkste óf als sterkste en smakelijkste prooi voor zijn scherpzinnigheid. Maar eens in de zoveel tijd ontglipt een tekst hem. Elke keer als hij wil toeslaan, slaat de tekst uiteen met de virtuoze en ongrijpbare acrobatiek van duizenden spreeuwen, de criticus ten slotte vol bewondering maar verslagen achterlatend.

Zo’n een tekst is ook het toneelstuk Amsterdam[1] van de Israëlisch-Nederlandse Maya Arad Yasur (1976) – ze werkte als dramaturg onder meer met Ilay den Boer – waarmee ze in mei de Theatertreffen Stückemarkt 2018 won. Of dat in het licht van de kwaliteit van de overige mededingers terecht is, kan ik niet zeggen, die teksten las ik (nog) niet. Er is ook geen juryrapport voorhanden, omdat zij als prijswinnaar werd aangewezen na afloop van een openbare discussie van de jury in aanwezigheid van auteurs en publiek.

Hoe het ook zij, een tekst die zo goed is als deze is geen toevalstreffer. Ik zal dus toch een poging wagen om een aantal kenmerken van Arads tekst te vangen. Maar eerst een korte disclaimer. Het beeld van de tekst als zwerm spreeuwen waar dit artikel mee begon, kreeg ik natuurlijk door Arad zelf aangereikt. De poging om grip te krijgen op een geheel is op verschillende manieren te verbinden aan haar toneelstuk.

De meest evidente bron van het beeld zit in de titel van een muzikale compositie – The Starling Paradox– die is geschreven door Victoria, een in Amsterdam woonachtige en hoogzwangere Israëlische violiste. Zij is de belangrijkste protagonist. Het stuk wordt voortgestuwd door haar pogingen om de geschiedenis van een onbetaalde gasrekening uit 1944 te achterhalen. Amsterdam vertelt als een ware whodunnit, een meeslepend en in sommige opzichten gruwelijk verhaal over de gevolgen van liefde en verraad in het Amsterdam van de Tweede Wereldoorlog.

Maar daar gaat het ook meteen al mis, want is het woord protagonist eigenlijk wel op Victoria van toepassing? Gaat het in de whodunnit waar Amsterdam om draait wel om de oplossing van het raadsel? Om met de eerste vraag te beginnen. Arad schreef haar tekst voor drie of meer performers, zonder aan te geven aan wie welke claus zou moeten worden toebedeeld. Bovendien, zo schrijft ze in haar inleidende regieaanwijzingen: One should consider the play as a Matrioshka of sorts as one sets out to reconstruct and reassemble a story. The characters reconstructed in the first chapter reconstruct the characters in the second.

Dat klinkt complex en dat is het ook. Zeker in het eerste deel strandt om de zoveel clausen elke poging om te bepalen wie er spreekt. Victoria zelf spreekt dan ook nog helemaal niet. Zij wórdt gesproken. Pas in het tweede deel kun je Victoria’s point of view op basis van de informatie uit het eerste deel individualiseren en wordt zij een personage in de dramatische zin van het woord. Alhoewel, ook dan is er van een handeling in de klassieke zin van het woord nog steeds geen sprake. Alle bekende handvaten om een tekst te determineren blijken ontoereikend, ze passen en tegelijkertijd ook weer niet. Toch ervaar je het geheel als coherent en kloppend. De losse onderdelen mogen lastig te vangen zijn, de lijn van de vertelling blijft altijd te overzien.

De taal en de onderwerpen van de scènes zijn helder, geschreven in hedendaagse spreektaal en goed te volgen. Hoe in Amsterdam de post bezorgd wordt bijvoorbeeld, of de geestige maar beklemmende beschrijving van hoe het is om als Israëlische in Nederland boodschappen te doen en niet te weten wat erger is: om voor een huizeninpikkende expat te worden aangezien of voor moslima. En natuurlijk wordt er ook steeds een nieuwe stap gezet in de reconstructie van het verhaal achter de gasrekening.

De verschillende stemmen (drie, vier, acht?) vullen elkaar daarbij aan en spreken elkaar tegen, ze bouwen op elkaar door en komen tot gezamenlijke conclusies zodat het stuk ondanks allerlei omtrekkende bewegingen nooit vaart verliest. De onderhandelingen over hoe het nu precies zit, kunnen het best gelezen worden als muzikale motieven waarop een aantal keer gevarieerd wordt voor ze oplossen in een harmonisch akkoord van overeenstemming: dát is er gebeurd.

–          Half one in the afternoon. She is sat in front of her agent. Her agent, yeah, who’s in charge of representing the most promising musicians who’ve come out of Europe’s conservatories in recent years. She’s sat in front of her, thinking:

–          Hang on; is she seriously asking me this? Are you seriously asking her this?

–          She is seriously asking her this; looking her dead-straight in the eye and asking without even flinching:

–          Yeah.

–          Mhmm?

–          She’s asking her the question that’s rendered her frozen; as if it were January again and the city still busy picking the last remaining shards of broken champagne bottles left over from New Year’s on the side of the road in the snow.

–          She’s asking her a question that’s rendered her tongue paralysed; as if everyone, all at    once forgot they ever spoke English and are making her – yes, literally making her, that is if she’d like to be understood – making her say it all in Dutch; no mistakes and not a hint of an accent.

–          She’s asking her the question that –

–          Why don’t you compose a requiem for five-hundred and fifty one dead children?

–          Excuse me?

Dat brengt mij terug naar de vraag welk verhaal Amsterdam vertelt. Aan de oppervlakte speelt zich het verhaal af van de geschiedenis achter de onbetaalde gasrekening en bevat het alle elementen van een tragisch geschiedenis over keuzes die gemaakt moesten worden. Keuzes die zich ondanks hun noodlottige gevolgen lijken te ontrekken aan discussies over goed en kwaad. Tegelijkertijd ontstaat er een verhaal over het leven van een hoogzwangere Israëlische violiste in het Amsterdam van nu die worstelt met haar identiteit, haar relatie met haar vaderland en de toekomst.

Voorbeeldig weeft Arad het verhaal van de gasrekening en het verhaal over, en later van, Victoria door elkaar. De twee verhaallijnen zijn door hun chronologie grotendeels van elkaar gescheiden, toch sluiten ze keer op keer naadloos op elkaar aan. Terloopse en minder terloopse verwijzingen naar de Holocaust, naar de houding van de Amsterdamse bevolking in de Tweede Wereldoorlog, naar de kampen en de gaskamers, naar Mengele en zijn medische experimenten en nog veel meer peperen de tekst en roepen een scala aan associaties op. En Arad doet dat ook nog eens met een scherp gevoel voor humor, in de dialogen zelf met hun gehakketak over de juiste woorden om iets te omschrijven, maar zeker ook in de soms pijnlijk hilarische situaties die ze schetst.

Op een tweede niveau doet ze het door de toevoeging van een notenapparaat als was het stuk een wetenschappelijke publicatie. Dit notenapparaat is onderdeel van de speeltekst, en moet op de toepasselijke momenten ook worden gelezen/uitgesproken. Het benadrukt de aanspraak op waarheid van de gereconstrueerde vertelling maar die aanspraak wordt tegelijkertijd door feitelijke onmogelijkheden teniet gedaan want – spoiler alert – natuurlijk weet ook Arad dat Victoria in het huidige Amsterdam niet kan wonen waar de tekst zegt dat ze woont of, extreme spoiler alert, dat haar ultieme plotonthulling in het licht van de gemiddelde leeftijd van mannen nogal onwaarschijnlijk is. Zo ironiseert ze tot slot ook nog eens haar eigen, zo zorgvuldig opgebouwde tekst.

Amsterdam vertelt dus niet alleen een verhaal, het verhaalt minstens zozeer over het vertellen van verhalen. Het gaat over vorm en inhoud, fabula en plot, over het onderscheid én de relatie daartussen, over feit en fictie, waarheid en werkelijkheid. Het verhaal van de onbetaalde gasrekening is zo ook een premisse om het over iets nog anders te hebben. Want al kenden we dit specifieke verhaal misschien nog niet, dit soort verhalen kennen we wel. En daarmee gaat het Arad meer om de confrontatie met het verhaal van de gasrekening, dan om het verhaal zelf.

Het stuk laat zien wat er kan gebeuren als je als Israëli je land verlaat om in een stad als Amsterdam te gaan wonen. Zie je overal oorlog? Ziet iedereen oorlog in jou? Ben je als Israëli altijd verantwoordelijk voor de daden van Israel? Kun je als Jood ontkomen aan de confrontatie met nog steeds voortdurend antisemitisme of aan de confrontatie met zoiets onbeschrijfelijks als de Holocaust? Arads genuanceerde, gelaagde en avondvullende toneeltekst kan qua thematiek en qua vorm dan ook zeker gelezen worden als een reactie op Caryl Churchills spraakmakende theaterpamflet Seven Jewish Children uit 2009 waarin zij een controversieel verband tussen de Holocaust en de oorlog in Gaza in 2008-2009 legt.

In haar laatste grote interview in Vrij Nederland van 26 januari jongstleden sprak de, onlangs helaas overleden, historica Evelien Gans over de vier groepen mensen die je in het licht van de Tweede Wereldoorlog zou kunnen onderscheiden: daders, slachtoffers, omstanders en medeplichtigen. Vier posities die je ook bij Arad aan kan wijzen. Ze zei ook dat de grenzen tussen deze groepen aan het vervagen zijn en sprak in dat opzicht van nivellering, want zo zegt ze: De verschillen tussen die vier groepen worden kleiner gemaakt dan ze in de historische context waren. Een ontwikkeling die haar verontrustte. Ook Arad onderzoekt dit complex van mogelijke identificaties, van de verschillen en de overeenkomsten tussen die vier termen. Maar al reconstrueert Amsterdam een geschiedenis, het ware onderzoek is niet historisch, dat richt zich op het nu. Arad gebruikt die historische context om zich bezig te houden met de vraag hoe je je als voortbrengsel van die historische context nú, in déze tijd staande moet houden in het krachtenspel van die vier termen. Met haar vertelvorm stelt ze bovendien de vraag hoe je als collectief, als samenleving, een eenduidig verhaal kan vertellen en of we als collectief ooit overeenstemming kunnen bereiken over de feiten waarop wij onze overtuigingen, idealen en handeling baseren. Of we ooit vrij van geschiedenis kunnen zijn. Een eensluidend antwoord geeft ze in deze meesterproef niet, haar veelstemmige vertelvorm staat dat ook niet toe, maar dat haar belangrijkste personage Victoria heet, mag een vingerwijzing zijn dat het antwoord in tegenstelling tot de vergeefse aanval van de roofvogel op de spreeuw, niet negatief hoeft te zijn.

[1] Ik las de Engelse versie van de tekst.