De nieuwe tekst die Joris Van den Brande schreef voor het jeugdtheater (10+), gaat over Jan en Joris. Dat zijn twee goede vrienden, maar Jan is ernstig ziek. Hoeveel aandacht moet nu uitgaan naar Jan en zijn ziekte en hoeveel aandacht mag Joris nog voor zich opeisen? Wat denkt Joris dat Jan nog wil doen nu hij weet dat het een aflopende zaak is en wat denkt Jan daar zelf over?

De ziekte van Jan is aanvankelijke een flinke opgave voor de twee om te bespreken, maar gelukkig hebben ze wel talent om met elkaar te spreken. Ze kunnen uitstekend samen kletsen. Met humor, originele vergelijkingen en stoutmoedige diepgang, bespreken de twee de vragen die Jans ziekte oproept. De ziekte brengt een bevlogen gesprek op gang, dat aan beiden troost biedt zich met het oneerlijke leven te verzoenen.

Geef mijn hand terug is geschreven voor de gelijknamige voorstelling van BRONKS uit Brussel, een productiehuis van theater voor jeugd en jongeren. Uit de informatie rond de productie wordt duidelijk dat het personage van de zieke Jan gebaseerd is op Jan De Brabander, al jaren de vaste decorontwerper BRONKS, die enkele jaren geleden met de ziekte van parkinson gediagnostiseerd werd. Jan vertelde zijn verhaal aan Joris Van den Brande. Zonder de term Parkinson te gebruiken – om het universeel te maken – vatte Van den Brande het verhaal van zijn collega in een ontroerende en humoristische theatertekst.

Van den Brande is zowel acteur, theatermaker als auteur in het theater. Hij behoort tot de artistieke kern van het collectief Lazarus dat al jaren een vaste waarde is voor het onafhankelijke Vlaamse theater. Zijn auteurschap komt vooral tot uiting in het half dozijn teksten voor jeugdtheatervoorstellingen, die merendeels geproduceerd werden door BRONKS. Van den Brande speelde als vanzelfsprekend ook zelf in deze voorstellingen en nam dan dikwijls de enige of één van de twee rollen voor zijn rekening.

Kenmerkend voor Van den Brande als auteur, is dat hij met humor en lichtheid pittige thema’s behandelt. Zolderling (2003) gaat over een jongen die zich geïsoleerd voelt door de scheiding van zijn ouders, Enkele reis (2008) over de humanitaire gevolgen van het strenge terugkeerbeleid rond migranten. Geef mijn hand terug is dus de voortzetting van een artistieke en productionele lijn die al heel wat jaren getrokken wordt.

 

JORIS
Ik wil niet dood.

JAN
Ik ook niet. … Niemand wil dood, behalve als ge 165 zijt en in uw broek kakt en blind, en doof, en lam, krom en ziek zijt, dan wilt ge wel dood denk ik.

JORIS
Nee, ik ken iemand en die was 166 en die kakte in zijn broek, was blind, doof, lam, Krom, ziek, scheef, rot, versleten, en die wou nog 100 jaar worden. Dat zei hij altijd, ik word 100 jaar!

JAN
Maar hij was al 166.

JORIS
Ja, dat zei ik hem ook. Maar dat verstond hij niet, want hij was doof.

JORIS
Jan, hoe lang gaat gij nog leven?

JAN
Tot ik doodval.

JORIS
Ja maar hoe lang is dat?

JAN
Ik weet niet. Nog zeker een paar uur. Zeker tot het einde van de voorstelling.

JORIS
Laat ons hopen.

 

Deze humoristische uitwisselingen uit het eerste deel zijn een mooi voorbeeld van de kracht van de tekst. Onze afkeer van de dood is groot, maar niet helemaal absoluut: er zijn omstandigheden waarin je liever dood zou willen zijn. Om je met die grens tussen de wens om te leven en het verlangen naar de dood te verbinden, is een uiteenzetting in volle ernst niet altijd nodig. Ook met humor kunnen moeilijke thema’s aangesneden worden en slechts dat aansnijden kan dan genoeg zijn.

Zoals in het bovenstaande fragment ook de theatraliteit van de situatie nadruk krijgt als Jan zegt ‘zeker tot het einde van de voorstelling’, gebeurt dat vaker. Bijvoorbeeld in een mooie uitwisseling waarin de ziekte in metaforen wordt besproken. (‘Wel ja, dit is theater he, Joris. Theater zit vol met metaforen.’) Jan vergelijkt zijn ziekte met die van een weliswaar versleten, maar nog goed dienst doende auto en Joris de ziekte van Jan met een lastig familielid. ‘Laten we hem Eddy noemen.’ De personages omarmen hun theatrale situatie terwijl ze zich verzoenen met hun lot.

De twee vormen samen ook een echt duo. Joris zegt makkelijk wat hem voor de mond komt en Jan is wat meer ingetogen. Die verdeling van een extra- en introvert karakter is uiteraard gekend, zeker in het jeugdtheater, maar hier valt die goed op zijn plek. Omgaan met een ernstige, langdurige ziekte bestaat nou eenmaal uit een constant schipperen tussen voornemens om weer leuke dingen te doen en therapeutische bedachtzaamheid. Dat schipperen wordt mooi in het constante botsen van de twee karakters getoond. Die botsingen blijven overigens ruim binnen de perken. Het gaat niet om een groot dramatisch conflict, maar om een vriendschap die zich doorzet ondanks de ziekte, en dankzij de ziekte verdiept en die tegen een stootje kan.

 

JORIS
En mensen reageren ook op de meest mogelijke manieren als ze het te weten komen.
Sommige mensen weten niet wat te zeggen

die veranderen van onderwerp en lopen gewoon door.
Anderen beginnen over zichzelf te vertellen.
Dat zij iemand kennen en die heeft dat ook gehad
en die was een jaar later dood.
Of iemand anders die was perfect gezond
maar een jaar later was die ook dood.
Of dat er een kweetniehoe schone film over was, dat ik die absoluut moest zien
Want ‘die had dat ook’ en op het einde ging die dood
En dat was kweetniet hoe ontroerend!
Nee, daar hebt ge wel wat aan…
Of ze beginnen over hun hernia
Ik weet niet waarom.
Dat doen mensen wel vaker als ge iets wilt vertellen waar ge mee zit.
Dan beginnen ze over hun eigen ziektes Hun ingegroeide teennagel, of een rotte tand
Of dat ze een burn out hebben, en dat dat ook niet gemakkelijk is.
Of ze denken dat ze het in mijn plaats moeten oplossen Yoga, ge moet yoga doen! of mindfullness.

 

Opvallend is dat in de tekst een aantal nummers van bekende artiesten genoemd worden, die ongetwijfeld zullen staan voor de muzikale intermezzo’s die in de voorstelling worden gebruikt. Het zijn ‘The final countdown’ van Europe, ‘You make me smile van Cockney Rebel’ en ‘Feeling good’ van Nina Simone. Mede hierdoor heeft deze tekst een sterke gelijkenis met (de teksten van) twee voorstellingen die het Nederlandse duo Leopold Witte en Geert Lageveen bij het Nederlandse muziektheatergezelschap Orkater maakte. In ‘237 redenen voor seks’ en ‘237 redenen om door te gaan’ behandelen beiden respectievelijk de opgave en noodzaak voor mannen van middelbare leeftijd om hun seksleven op pijl te houden en de vraag wat het leven nog de moeite waard maakt als je kinderen goed en wel het huis uit zijn en je (theater)carrière ook zijn plateau lijkt te hebben bereikt. Ook in deze beide voorstellingen, waar het publiek in Nederland wel pap van lustte, nemen Witte en Lageveen deze levensvragen door op theatraal transparante wijze, humoristisch en met heel wat vriendschappelijke steken onder water. Theater als ruimte voor praktische levensfilosofie.

De tekst bestaat vrijwel alleen maar uit goede vondsten, vergelijkingen en vele grapjes en is geschreven in ontwapenend Vlaams dat tegelijk lieflijk en stoer klinkt, intelligent en met een hoek af. Een tekst die pijnlijkheden van ziekte en uiteindelijk de dood aanstipt, maar niet uitbeent. De vraag hoe lang iemand nog te leven heeft hoeft niet per se serieus beantwoord te worden. De troost komt immers voort uit de moed om die vraag te stellen, niet uit het antwoord.