We zitten op bankjes te kijken naar een leeg Buikslotermeerplein. De zon is al achter de flatgebouwen weggetrokken, waardoor het plein in Amsterdam Noord een nog troostelozere uitstraling krijgt. Schuin achter ons is het enige caféterras vol en levendig. Op de hoger gelegen wegen komt zo nu en dan een auto of bus langs en over het plein lopen, fietsen of rijden wat mensen van de ene naar de andere kant. Een enkeling blijft even kijken wat er gaat gebeuren. Uit de speakers begint Turkse muziek te spelen. Na verschillende passanten gescand te hebben op mogelijke betrokkenheid bij de performance, komen acht spelers aangelopen, die vriendelijk naar ons zwaaien. Ze zijn verdeeld in twee teams, zo vertellen ze ons: De Nederlanders (het blauwe team) en de Turken (het rode team). Zij gaan met en tegen elkaar zoeken naar ‘wie wil je zijn en wie niet?’ En: ‘Waar wil je zijn en waar niet?’

Alsof je thuis bent beeldt vervolgens caleidoscopisch met mime en dans typisch Nederlandse en typisch Turkse gebruiken uit. De Turken dansen met witte doekjes, de Nederlanders zingen sinterklaasliedjes. Terugkerend thema is de Nederlandse regeldrang. Lenne Koning dreunt onder meer poëtisch een uitgebreid reglement op over afvalverwerking: tussen half tien ’s avonds en half acht ’s morgens mag je je zakken aan de straat zetten. Er mogen geen scherpe voorwerpen in zitten. Als je in een steegje woont, waar de wagen niet door kan, wordt het niet opgehaald.

De spelers springen van de hak op de tak. Voor bezieling is geen tijd. Het zijn ook behoorlijk stereotype, afgezaagde beelden van de twee culturen die te berde worden gebracht. De Nederlanders schrikken van bezoek om vervolgens hard weg te rennen of zich te verschuilen achter de vitrage, terwijl de Turkse mensen het vooral gezellig hebben, gastvrij zijn en met een waas voor ogen razen en tieren.

Het clichématige, niet vernieuwende beeld geeft in de gegeven setting toch stof tot nadenken over het verschil van manier van doen tussen de twee nationaliteiten. En vooral over hoe Turkse Nederlanders tegen Nederland aankijken. Dit lijkt het uitgangspunt van regisseuse Ilgin Abeln. De spelers versterken dit gevoel doordat het Nederlandse team vooral Nederlands spreekt en het Turkse team vooral Turks. De taalbarrière maakt de motieven van de ander onbegrepen.

Niet alle taferelen zijn even sterk. De aankondiging van de twee teams duurt behoorlijk lang, net als een wandelchoreografie met vaandels in de nationale kleuren. Boeiend is vooral het eind, waar eerst de Nederlanders – ieder op hun eigen kleedje (hun huis) – in typisch Nederlandse bezigheden (zoals ‘hakken’ op hardcore house) vastlopen en doordraaien. Daarna worden de Turken steeds ongelukkiger op hun eigen eiland, waar ze zich terugtrekken of verschuilen.

De schemering die de spots op de spelers omlijst, maakt het schouwspel dramatischer. Eva Vrieling maakt hier indruk met haar steeds krampachtigere dans die eindigt in een lichamelijke knoop op haar kleedje op de grond. ‘Ik wil naar huis’ roept ze met wijd opengesperde ogen, het idee wekkend dat een ‘thuis’ niet gemaakt wordt door de plaats van een huis of ingebakken gewoontes. De spelers druipen af en we kijken weer naar een leeg plein. Toevallige voorbijgangers doorkruisen het speelvlak en het Buikslotermeerplein herkrijgt zijn oorspronkelijke functie. De vragen aan het begin van de voorstelling wie en waar je wil zijn, lijken op voorhand eenvoudig te beantwoorden, maar is dat ook zo?