Voor hun onderzoekspresentatie Urland doet alsof liet het gelijknamige collectief zich onder andere inspireren door het invloedrijke werk Théâtre de la cruauté van theatervernieuwer Antonin Artaud. Maar vooral staat de vraag voorop: hoe verhouden het theater en ‘de realiteit’ zich tot elkaar?

Om hun publiek niet al te lang te moeten missen in de tijd tussen het einde van een tour en de première van een nieuwe voorstelling, bedacht theatercollectief URLAND een vorm om geïnteresseerden deelgenoot te maken met het onderzoek dat aan een zaalcreatie vooraf gaat: Urland Doet. In drie weken wordt een deelonderwerp uitgediept en tot een ruwe performance gesmeed, die vier dagen lang in Rotterdam te zien is. Na delen over de Elkckerlyc, drie verschillende vormen van de apocalyps, en de Homo Ludens, staat nu in Urland doet alsof ‘speelstijl’ centraal, en de vraag wat voor acteermodi nog mogelijk zijn voorbij het gebruikelijke psychologische realisme.

Maar meer nog dan een onderzoek naar modes of performance draait Urland doet alsof uit op de spanning tussen authenticiteit en ‘doen alsof’, en tussen de mystiek van het theater en een nadruk op transparantie. Je komt als publiek binnen in een pikdonkere zaal, waarin uiteindelijk Marijn Alexander de Jong komt binnenstommelen. In een stoffen jas, met een houten pijp in zijn mond en een olielamp in zijn hand, klimt hij het grid in, rommelt wat met lampen, zet computers en lichttafels aan, neemt even plaats in de stoel van de regisseur.

Het contrast tussen deze ouderwets aandoende figuur en de hypermoderne apparatuur is URLAND ten voeten uit: een fascinatie voor de theatergeschiedenis aan de ene kant, en eentje voor technologie aan de andere kant. (Ook typerend: het vervreemdende effect van dat we helemaal achter op het toneel, half verscholen achter het filmdoek, meerdere keren Thomas Dudkiewicz in adamskostuum voorbij zien lopen).

Dan worden De Jong en Dudkiewicz vervoegd door Ludwig Bindervoet in al even begin-twintigste-eeuws aandoende stijl: hoed, lange jas, een elitair dialect dat zo uit een Nederlands kostuumdrama lijkt te zijn geplukt. Hij speelt de regisseur (met de g uitgesproken als in het woord ‘genânt’), die ogenblikkelijk zijn inspiciënt (De Jong) en zijn actrice (Dudkiewicz) begint te commanderen. Er moet namelijk een thrillerachtig toneelstuk worden ingestudeerd, en de tijd begint te dringen. De satirische stijl waarmee de Urlanders de repetitie vormgeven heeft wel wat weg van de hoogtijdagen van Jiskefet, óók in de nadruk op machtsverhoudingen en -dynamieken.

Uiteindelijk loopt het uit de hand als Bindervoet zelf de rol van insluiper op zich neemt: zijn platte invulling van een verkrachtingsscène wordt Dudkiewicz te gortig, waarna de twee backstage in een discussie terechtkomen, die door De Jong met een camera wordt gadegeslagen. Het is de sleutelscène van Urland doet alsof: in hun verhitte gesprek over authenticiteit, radicaliteit, verbeelding en transgressie laten de twee kemphanen de vragen achter het experiment de revue passeren.

Wat daarbij interessant is, is dat realiteit en fictie onvermijdelijk door elkaar beginnen te lopen. De versies van zichzelf die Bindervoet en Dudkiewicz spelen, corresponderen sterk met het imago dat beide kunstenaars in jaren van voorstellingen hebben opgebouwd: Bindervoet als verdediger van het primaat van de kunst en de absolute autonomie van de kunstenaar; Dudkiewicz als speler die zich graag in de fantasie verliest en niet zo veel opheeft met het kunstenaarsmachismo van zijn medemaker; en De Jong als man van de techniek die liever niet te veel aan het woord is, maar in een hoekje dingen wil uitzoeken (hij keert zich uiteindelijk van zijn ruziënde medespelers af en vertaalt in een schitterende, ontwapenende scène enkele op het scherm geprojecteerde concepten naar interpretatieve dans).

Doordat ze die rollen min of meer ook al in de absurdistische eerste helft spelen, tonen de Urlanders dat je als acteur of theatermaker, of je nou een transformerende of transparante speelstijl hanteert, altijd een relatie aangaat met je eigen werkelijkheid en identiteit. En daarmee dat de keuze voor speelstijl in relatie tot de vraag van authenticiteit eigenlijk niet zo ter zake doet.

In de prachtige slotscène leggen de makers daar nog eens een driedubbele laag overheen. Bindervoet, die Dudkiewicz in de apotheose van hun ruzie heeft doodgeschoten, draagt in koningskostuum en dito minzame uitstraling een monoloog voor over ‘doen alsof’, die de absurditeit van de hele authenticiteitsvraag nog eens onderstreept. Zelfs het doen alsof is alsof, en toch menen ze alles. Tot het eind blijft Urland doet alsof spelen met de relatie tussen theater en ‘werkelijkheid’ – ook als Bindervoet en De Jong applaus komen halen blijft Dudkiewicz na zijn indrukwekkende sterfscène dood op het podium liggen.

Foto: Julian Maiwald