Caffè sospeso is razend energetisch theater met een aanstekelijke muzikale vertelling van Doris Hochscheid en Harald Austbø, twee multigetalenteerde performers. De titel verwijst naar een Neopolitaanse traditie van vooraf betaalde, gedoneerde koffie voor een toekomstige drinker die het goed kan gebruiken. Het is misschien een metafoor voor het hele stuk dat ook zo’n beetje wil vooruitdenken over de rol van kunst en de kunstenaar in het leven, in de hoop dat iemand er in de toekomst iets mee kan.

Als iets de prijs van het meest misantropische muziektheater van het jaar verdient, dan is het zeker wel deze voorstelling. Een zoon en een moeder staan met hun cello’s op straat, aan de rand van het bestaan, en halen alles uit de kast om toch maar een beetje geld te verdienen. De gratis koffie is al op, en de zoon (Harald Austbø) steekt van wal met een compositie die hij vernietigd heeft. Hij draait dan maar alle teksten van bekende popliedjes helemaal op zijn kop waardoor alle hoop eruit wordt gezogen: Beatles, Queen, zelfs René Froger moeten eraan geloven want ‘een eigen huis, een plek onder de zon’ hebben ze niet.

Na het verlies van de vader is dit muzikale gezin helemaal aan de grond geraakt. Hoe dat gekomen is, krijgen we druppelsgewijs te horen tijdens een bikkelharde oefenles. Ook Bachs cellopreludes kunnen niet aan de oedipale vernietigingsdrang ontlopen, terwijl moeder alle verwijten om de oren geslagen wordt. ‘All you need is cash, rapatapataa…’, klinkt het cynisch.

Muzikaal is dit ook een sterk staaltje van cellostiek, waar de Piano Guys of Apolyptica een puntje aan kunnen zuigen. Bestaande klassieke muziek, pop- en rockmuziek wisselen af met nieuwe composities (David Dramm), maar ook met beatboxing, neuriënd zingen, en zelfs alles tegelijk. Het is een lust voor het oor en het oog om Austbø bezig te zien. Al pratend, roepend en schreeuwend boetseert hij uit de muzikale klei op de cello zijn verhaal.

Maar ook Hochscheid met haar meer klassieke boogstreken geeft briljant gestalte aan haar personage van uitgerangeerde concertsoliste. Ze breekt een lans voor de leeftijdsdiscriminatie tegen vrouwelijke beroepsmuzikanten in het concertwereldje. We horen ook over toxische mannelijkheid in het conservatorium, over hoe moederschap moeilijk te combineren valt met uren repeteren, over de precaire toestand van een componist die als vader achter de piano onbereikbaar was voor zijn kind, over hoe we muziekscholen hebben ingeruild voor peperdure private creativity centers

Er wordt met heel wat zelfleedvermaak verteld over de onzin en de poeha van het vak, maar ook de zin van muziek in het leven, of bij de dood. Dat levert erg mooie existentiële bespiegelingen op, voor de kunstwereld maar ook de luisteraar. Er valt veel te leren bij deze disfunctionele familie, maar ook te lachen en soms te huilen. Het sterke inlevingsspel en de verbeeldingswereld die wordt opgeroepen werken aanstekelijk. Je voelt helemaal mee als er weer eens naar verluidt een voorbijganger met oortjes de straatmuzikanten voorbijloopt of zelfs een ‘liefhebber’ wegloopt voor het stuk afgelopen is.

Hoogtepunt is een knarsend duet van moeder en zoon op dezelfde cello. Maar die schurende harmonie is van korte duur. Zoonlief vertrekt naar Berlijn. Nu weten we allemaal ook wel dat die stad vol zit van hongerkunstenaars. Moeder dikt zijn vertrek nog aan met een hartstochtelijk betoog over hoe kunst moet verontrusten. Het kan niet verontrustend genoeg zijn! Tot ze onderbroken wordt door de volgende anonieme straatmuzikant die met zijn versterker en gitaargejengel op de Talking Heads’ ‘Psycho Killer’ de cello helemaal in het niets wegblaast.

En zo slorpt deze voorstelling je helemaal mee in de banaliteit en absurditeit van het leven. Vergeet niet toch de koffie klaar te zetten voor we alle artistieke vakmanschap uit deze wereld verliezen.

Foto: Kelly Alexandre