In Not all is lost volgen we vier personages die troost bij elkaar zoeken, maar steeds opnieuw worden afgewezen. Het gebrek aan dynamiek en de weinig originele danstaal breken de voorstelling op.

Het openingsbeeld van Not all is lost, de nieuwe voorstelling van beeldend theatermaker Davy Pieters, vormt meteen een harde stijlbreuk met de rest van haar oeuvre. Als het licht aangaat, kijken we uit over een prairie, een bak rul zand met enkele struikgewassen en een lichte glooiing in het landschap (een ontwerp van scenograaf Janne Sterke). De strakke afkadering van dit stuk grond, dat niet helemaal tot de randen van het speelvlak reikt, maakt het wel nog tot een artificiële ruimte, waar de performers bewust op- en afstappen. Maar het realisme van deze omgeving staat verder mijlenver af van de abstracte ruimtes die meestal het toneel vormen voor Pieters’ voorstellingen. Ze laat haar personages vaak door onbestemde ruimtes dolen (de duistere bunker van CRISPR, de met as besneeuwde witte ruimte van Do not look back with regret, het houten bouwpakket van How to build a universe).

Aan de rand van het landschap verschijnt een vrouw (Melyn Chow). Ze is netjes gekleed: geruit mantelpakje, hoge hakken, handtasje. Na enige aarzeling betreedt ze de woestenij en begint ze, steeds panischer, te zoeken: ze woelt de aarde om, maar vindt niets. Na een donkerslag is ze verdwenen, maar staat er een andere vrouw (Charlotte Gillain) tussen het struikgewas in de hoek: met haar lange jurk vormt ze in het halfduister een spook- of misschien nimfachtige verschijning. Is zij het naar wie de eerste vrouw op zoek is?

Uiteindelijk introduceert Pieters vier personages, die in hun zoektocht naar connectie steeds langs elkaar heen bewegen. Ze klampen zich aan elkaar vast en worstelen zich weer los, rennen de speelvloer op en verdwijnen weer. De aarde waarin ze voortploeteren blijft steeds een belangrijke rol spelen: is hun gegraaf een poging om te hervinden wat ze zijn kwijtgeraakt, een zoektocht naar het verleden of een manier om zichzelf te begraven? Het contrast tussen het menselijke contact dat steeds wordt afgewezen en het vruchteloze gewroet in de grond roept associaties op met een langdurig rouwproces, waarin de personages zichzelf gevangen houden.

Het probleem is alleen dat de dynamiek en de bewegingstaal van de voorstelling vrij eentonig blijven. Pieters beweegt in Not all is lost weg van de fysieke theatertaal die haar vorige werk kenmerkte, en meer richting theaterdans: de pogingen van de performers om contact te maken doen sterk denken aan de choreografieën van Pina Bausch. Met name het steeds opnieuw overeind zetten van een verslapt lichaam, en het opvangen en dan toch weer loslaten van elkaar, is sterk schatplichtig aan Café Müller, maar dan zonder de verhalende, autobiografische context die dat werk zo aangrijpend maakt.

Pieters is niet als choreograaf opgeleid, en het ontbreekt haar aan de vaardigheden om de emotionele intensiteit van het gekozen idioom goed te doseren, waardoor Not all is lost in oppervlakkig melodrama verzandt. Juist de ingehouden emotie in Pieters’ vorige werk maakte die stukken zo aangrijpend; de totale overgave aan verdriet en vertwijfeling van deze danstaal gooit dat allemaal overboord.

De passages die minder dansant zijn steken daarmee met kop en schouders boven de rest van het werk uit. Halverwege de voorstelling, moe van het wroeten, kleedt Chow zich uit en baadt ze in het kleine plasje water in de prairie. Gillain zit naast haar en observeert; Chow wast zachtjes haar arm. Het is een ontroerend moment van tederheid in de existentiële eenzaamheid die de voorstelling verder domineert.

Foto: Sjoerd Derine