In Ode to a Love Lost laat Benjamin Abel Meirhaeghe niet de stormvloed aan emoties door een gebroken hart zien, maar de leegte ná alle emotie. Met zorgvuldig geconstrueerde scènes en een eenvoudig toneelbeeld laat hij een wereld zien waarin somberheid, verveling en zwaarmoedigheid de boventoon voeren.

Meirhaeghe staat in traditioneel toneelkostuum op het voortoneel. Met zijn wandelstok, lakschoentjes en zwarte pruik oogt het als een oubollige representatie van de toneelspeler die klaarstaat om zijn publiek te bespelen. Maar dit personage begint niet te spelen. Hij buigt, vertrekt en gaat af. Het is hoog tijd voor iets anders, iets nieuws, lijkt hij te zeggen. Het brandscherm waar we tegenaan kijken gaat omhoog en onthult een nieuwe wereld.

Een nagenoeg lege vloer, met over de gehele oppervlakte een groen tapijt. Het schelle geluid van 8000 stalen windpijpen, die als scherpe pijlen dreigend boven de speelvloer hangen, klinkt door de ruimte. Op het tapijt staat een zwarte vleugel. Finn Ronsdorf komt op, neemt plaats achter de vleugel, begint te zingen en begeleidt zijn zanglijnen met jazz-akkoorden. We lijken ineens terechtgekomen in een apocalyptisch kamerconcert. Het heeft iets intiem en iets afstandelijks.

Ronsdorf zet zijn stem sensitief in, hij schuurt en huilt. Hij zingt over het moment dat je weet, voelt in elke vezel van je lichaam dat je verliefd bent geworden – en dat er geen weg terug meer is. Het raakt direct een melancholische snaar en brengt ook mij terug naar momenten van verloren liefdes, momenten van intense verliefdheid, en herinneringen aan liefdes die nooit hebben plaatsgevonden. Ronsdorf vervolgt het geabstraheerde huiskamerconcert met een lied over een liefde die niet (meer) wordt beantwoord. De pijn geeft hij prachtig weer in zijn stemgeluid, hij wisselt van een open geluid naar een schurende en schorre stem, en legt daarin een prachtige balans tussen zijn hartstocht en pijn.

Vervolgens lopen drie performers de scène op, waaronder Meirhaeghe – inmiddels in modern zwart pak. Ze bewegen alledrie door de ruimte. Ieder met een eigen lichaamstaal, een eigen kwaliteit in beweging. De ene beweegt vloeiend als water in diens fladderende jurk, de ander als een sensuele slang in een strakke bodysuit, een derde als een cartoonesk personage in een stripverhaal. Ze laten geen onderlinge verhoudingen zien, geen narratief, maar bestaan en bewegen naast elkaar, ieder in hun eigen belevingswereld.

Het valt op dat Meirhaeghe ons niet probeert te manipuleren. Hij wil ons niet een eenduidig gevoel opleggen, ons een richting op duwen, of ons meenemen in een verbeeldingswereld. Hij legt simpelweg de brokstukken van zijn liefdesverdriet voor onze neus neer. In het ene geval is het een scène waarin hij een stuk of dertig keer met een zweep wordt geslagen, terwijl hij op handen en knieën zit, in de volgende scène vertelt Mario Barrantes Espinoza over een duizend jaar oud fairyhouse uit diens geboortedorp, dat door bouwvakkers is afgebroken. In weer een andere scène zingt Meirhaeghe in falsetstem een lied waarin zijn hardheid te voelen is, terwijl Jelle Haen de levenloze lichamen van de andere performers als een speelse, wilde hond probeert te verorberen.

Het zijn associatieve flarden, waarmee Meirhaeghe de toeschouwer aan het werk zet, om er onze associaties op los te laten. Bij het ene beeld gaat dat makkelijker dan bij het andere. Soms wordt schoonheid je zo in de schoot geworpen, en soms is het hard werken om met mijn eigen verbeelding leven in de beelden te blazen.

Wat daarnaast opvalt, is de soberheid van dit werk. Waar Meirhaeghe in zijn vorige voorstelling Madrigals – door zijn gebruik van een constant veranderend decor, lichtontwerp en videowerk – een adembenemende bevlogenheid in veelheid van vormen en werelden liet zien, blijft in Ode to a Love Lost het toneelbeeld nagenoeg de hele tijd onveranderlijk. De ruimte transformeert niet, en blijft dezelfde lege, bevreemdende woonkamer-achtige sfeer hebben. Misschien is er in de periode na een gebroken hart (nog) geen ruimte voor verandering en transformatie. Geen ruimte voor thrills, geen behoefte aan extase, plezier, of schoonheid.

In een brief aan zijn verloren liefde, leest Meirhaeghe ons voor: ‘While skies outside may be blue / and the sunlight may be golden / to me it all feels grey / because it’s twilight in my heart.’ De grijsheid, de leegte en de soberheid na een gebroken hart is niet spannend, mooi of vermakelijk. Het is vervelend, soms saai, melancholisch en doodvermoeiend. En Meirhaeghe weet het publiek – dan toch – in die sfeer mee te trekken.

Het is bijzonder om dit gedurfde werk van deze relatief jonge maker in de grote zaal te zien. Juist hier, waar veel voorstellingen hapklaar en als een ‘af’ hoofdgerecht aan het publiek worden geserveerd, zien we nu een maker die het theater in de traditionele zin wil afbreken. Hij zoekt naar nieuwe manieren om de status quo te bevragen en ontwikkelt daardoor tegelijkertijd een daadwerkelijk authentieke artistieke signatuur. Waar diezelfde mentaliteit in kleine theaterzalen vaak voorop staat, lijkt het in de grote zaal bijna taboe om iets te maken dat zich laat leiden door experiment en daardoor niet even makkelijk te lezen is. Dat is ontzettend jammer, omdat de afwezigheid van risico’s de ontwikkelingen in deze theaters in de weg staat.

Het schouwburgpubliek wordt in deze voorstelling zelf gelukkig wel flink aan het werk gezet om met eigen associaties iets van de fragmentarische scènes te maken. Dat zorgt voor zichtbaar ongemak: een aantal mensen in het publiek verlaat de zaal. Maar het gros blijft zitten en zoekt verder naar nieuwe manieren om naar het werk te kijken en er een eigen weg in te vinden. De voorstelling raakt het ene moment, en verveelt het andere moment. Het daagt uit en irriteert. Het boeit en verwart. Nee, dat is geen makkelijk avondje uit. Maar Meirhaeghe nodigt het publiek wel uit om te reflecteren op onze – misschien onbewust – vastgeroeste theaterblik over wat ‘goed’ en ‘slecht’ theater is. En daarin schuilt een waardevolle oproep om oude structuren los te laten en nieuwe visies te verwelkomen.

Foto: Fred Debrock

Credits

regie Benjamin Abel Meirhaeghe van en met Mario Barrantes Espinoza, Finn Ronsdorf, Jelle Haen, Benjamin Abel Meirhaeghe scenografie en licht Bart van Merode, Zaza Dupont kostuumontwerp Oumar Dicko research Louise van den Eede dramaturgie Kristof van Baarle choreografie coaching Hanako Hayakawa vocale coaching Wouter Deltour body coaching Sten Dielen video Charles Dhondt ontwerp tapijt Victor Verhelst stage Felix Deckers, Malique Fye, Maria Zandvliet spreiding Art Happens productie Toneelhuis met de steun van De Tax Shelter van de Belgische Federale Overheid, Casa Kafka Pictures Tax Shelter