Geen tekstuele bijdrages, geen rolstoel en geen film of fotografie, zoals in eerdere stukken van choreograaf Jasper van Luijk. In Krave keert hij terug naar de pure, fysieke dans. Er is geen decor en om drie zijdes van de kale, witte dansvloer staan stoelen.
Een deel van het publiek zit daardoor slechts enkele centimeters verwijderd van de dansers. Je hoort het hijgen en ruikt het zweet van deze bij tijd en wijle opzwepende show. Dat maakt de ervaring zeer intens. Een groot nadeel van die plek is dat je niets meekrijgt van het totale plaatje.

‘Een intense honger naar samenzijn’, zo omschrijft Van Luijk het uitgangspunt van Krave, een voor zover ik weet niet bestaand woord. Maar het Engelse to crave betekent ‘snakken naar’ en dat is precies wat deze vijf mannen en twee vrouwen doen. Na twee jaar pandemie snakken ze naar fysiek contact, naar uitbundig bewegen, naar eindelijk weer eens volledig los gaan.

De openingsscène lijkt nog te verwijzen naar de periode waarin er niets mogelijk was. Gevangen in een cirkel van zacht licht in een gloed van violet ligt danseres Liel Fibak op haar rug, de benen geknakt naar achter. Een ongemakkelijk houding waaraan ze zich moeizaam ontworstelt, tergend langzaam. Ze doet dat fantastisch knap, soms uiterst gracieus, soms schokkerig. Het geluid is onheilspellend, uit de zee van zwarte klanken kruipt een cello omhoog.

Maar gaandeweg klaart het op in het geluidsdecor. De duistere klanken verdwijnen en maken plaats voor voorzichtig optimisme, vormgegeven als het geluid van waterdruppels. Fibak onderzoekt onwennig de ruimte, schoorvoetend en soms terugverend na een beweging.

De overgang naar het tweede deel is snoeihard. Het licht wordt, pats, wit en als koeien die na hun stalperiode weer de wei in mogen, nemen de zeven dansers bezit van de ruimte. Door de speakers klinkt ruis en gekras, alsof er een soort kortsluiting is ontstaan. De dansers springen, vallen en rennen, iedereen lijkt zijn eigen ding te doen. Er wordt nog naar contact gezocht, slechts zelden komen ze samen.

Het is heftig en fysiek, met een enkele, naar het schijnt bijna toevallige, ontmoeting. Pas gaandeweg ontstaan er patronen in de chaos. Althans, zo lijkt het vanaf de plek die de ouvreuse van dienst mij heeft toegewezen. Naast de speelvloer op een tweede rij is niet echt een geschikte positie voor een goed overzicht.

Na de chaotische zoektocht, eerst individueel, daarna collectief, vinden de dansers elkaar uiteindelijk. Een diepe basdreun neemt bezit van de ruimte en we lijken beland op een vette rave. De versplintering maakt plaats voor harmonie. Hier en daar verschijnt een gelukzalige glimlach op het gezicht, alsof er stiekem een pilletje is genomen. En o, wat houden ze van elkaar. Ze tillen elkaar hoog de lucht in of verstrengelen tot een levend sculptuur. Hier wordt vol overtuiging het leven gevierd. Zinderend en met passie. Van zo dichtbij is het haast jaloersmakend. Je zou zo deel willen nemen aan dit uitbundige feestje.

Waaraan natuurlijk toch een eind moet komen. In Krave is dat slot wat dubbelzinnig. Enerzijds suggereert de snelle wisseling van lichtstanden, overgaand in fel stroboscopisch licht, dat er iets ontspoort. Dat na het feest de kater komt. Anderzijds lijkt, door het uittrekken van kleren tot op het ondergoed, de huidhonger gestild te gaan worden. Als ultieme viering van de herwonnen vrijheid.

Aan de kracht van de voorstelling doet die ambiguïteit niets af. Krave is een uur lang samengebalde energie.