Daar zit je. Met je tweetjes, op een bank. Met koptelefoon op. Je luistert naar een zachte stem. Een vrouw vertelt aan een vrouw wat ze ziet, denkt, wat ze denkt te zien, wat ze voelt. Je ziet een zilverkleurige tekening op een zwarte wand voor je. Je kijkt door het raam naar de daken en torens van een stad. Uit een schouw sliert rook. De tekening zoomt uit, zoomt in, naar kale muren en een kapotte radiator onder een vensterbank, naar een stad en lichtjes in flatgebouwen. De tekening schuift naar andere kamers, naar vroeger, naar nu. Zoals het verhaal. Twee jonge vrouwen die samen vloeien tot één weemoedige vrouw.

Theatermaker Fien Leysen maakt intiem theater. Wondermooi theater. De ene keer staat zij zelf op het podium, zoals in Wie we zijn (2019). Ze vertelt ze aan de hand van voorwerpen en filmpjes over familieleden die haar zijn mee vormden. Andere keren laat ze zich niet zien, laat ze zich alleen maar horen, zijn haar personages alleen op video- en filmbeelden te zien, zoals in het intieme Wat (niet) weg is (2018). Nu horen we haar alleen via de koptelefoon, en zien we ook geen personage. Geen mens, geen levend wezen is afgebeeld. We kijken van binnen naar buiten, naar de skyline van een stad, naar de binnenruimtes van een flat. Ze veranderen langzaam, van verleden naar heden, van nu naar toen.

Een bezoek aan een flatgebouw in Antwerpen inspireerde haar voor dit verhaal. Het was een modernistisch gebouw uit 1939 dat toen veel comfort kende. Na de oorlog geraakt het gebouw in verval, bood het onderdak aan illegale huurders en krakers, later alleen aan krakers. Vanwege de architecturale waarde werd dan toch besloten het gebouw te renoveren. Dat zal dit jaar afgerond worden.

Fien Leysen schreef een verhaal waarin een jonge dakloze een leegstaande flat intrekt om te schuilen tegen de kou en de eenzaamheid. Zij vindt er in een ingebouwde kleerkast het dagboek van een Joodse vrouw die er in 1942 verbleef. Die schrijft over haar ongeboren kind, over haar flat, het gebouw, de binnentuin, haar eenzaamheid, haar leven en haar angst voor haat. De jonge dakloze vertelt over haar kou, haar gevoel van verlatenheid, haar treurnis. Langzaam herkent zij zich meer en meer in de Joodse vrouw. De twee vrouwen lijken steeds meer door elkaar te lopen, in hun leven en in hun verliezen.

Toen eind 2021 in België de musea wel open mochten, en de theaters niet, maakte Fien Leysen samen met Manu Siebens van dit verhaal een installatie waarin – geheel coronabestendig – vier gescheiden bubbels van twee personen vanop een bankje naar geprojecteerde videobeelden konden kijken. Intiem ‘museumtheater’ van een half uur.

Je hoort een zachte gelatenheid in de stem van Leysen. Zij laat de jonge dakloze aan het woord en samen met haar kijk je door het raam, ga je langzaam door de verschillende kamers van het appartement. Als ze uit het dagboek voorleest, klinkt er een vleugje pianoklanken (Bert Hornikx). In de tekeningen veranderen de kamers van nu naar die van 1942 en weer terug. In de verte zie je in het nu een vogel naar een boom vliegen. Hij nestelt er zich, en vliegt in het dagboekverleden weg. De tekeningen van Tom Clement zijn ingetogen, veranderen traag, bevriezen en ontdooien. Heel organisch, puur en verstild. Woorden en beelden vloeien subtiel als het ware in elkaar over.

Je zet je koptelefoon af en verlaat stil de installatieruimte. Terug thuis hoor je op de radio Des Baches Wiegenlied (‘Gute Ruh’) van Franz Schubert. De melancholie en de ontroering zetten zich verder.

Foto: Koen Broos