Kijken naar dans is kijken naar de mens. In die zin is een danser een soort everyman. Maar hoe neutraal is dat allemanslichaam eigenlijk als het door de fysiek veeleisende aard van de ‘sport’ haast altijd een jong lichaam is waar we naar kijken? De voorstelling (Un)Bound van Jelena Kostić roept die vraag op door een ouder lichaam, dat van Josien Hennen, tussen de jongere dansers te laten bewegen. Een lichaam als een vraagteken, morrelend aan de beleving en de betekenis van een dansend lijf.

Als op een klassiek familieportret zijn de dansers opgesteld als we binnenkomen: Josien Hennen zit op een stoel, met om haar heen staand en knielend de drie jongere dansers Judit Ruiz Onandi, Noëmi Wagner en Blasej Jasinski. Als ze opstaat wordt duidelijk dat de stoel aan een katrol zit, waarmee een vierkante zwarte lamp omhoog werd gehouden. Die zakt, terwijl de stoel omhoog vliegt, naar beneden, het toneelbeeld van Niek Kortekaas compleet makend: vier van zulke lampen lichten op de vloer ieder een wit vierkant uit. Twee met een zwarte stoel als tegenwicht, twee met een grote zwarte boksbal. Rusten en vechten.

Elk van de performers neemt plaats in een eigen lichtbundel. En dan begint het bewegen. Soepel en direct is elke pas van de drie jongere mensen terwijl ze overkruisen van het ene vlak naar het andere. Gedecideerd sturen ze elkaar de lichtbundel uit. Het is een scène die ogenschijnlijk weinig opvallends heeft, behalve dan dat Kostić er ruim de tijd voor wil nemen. Tot je op Hennen begint te letten. Wanneer de oudere vrouw in beweging komt aarzelt het lichaam telkens even, maar subtiel, met een licht knikken van het hoofd, een trekje van een schouder, een stroever opgetilde knie. Kijken naar dit lichaam maakt je bewust van het lichaam, hoe het op kan raken, hoe het slijt, verliest aan explosieve kracht. En misschien wel noodgedwongen wint aan rust. En tijdens alle uitputtende scènes die volgen blijft zij in die lichaamstaal vertellen. Met rust. De anderen vechten.

Wat is hier de constellatie? Bevinden de performers zich wel alle vier in hetzelfde moment in de tijd, of is de tijd losgeraakt, uit verband, unbound? Het vermoeden rijst dat Wagner en Hennen dezelfde vrouw zijn, tegelijkertijd in en uit de tijd, herinneringen opnieuw belevend. Een hele tijd staan ze dicht tegen elkaar aan te observeren hoe Ruiz Onandi en Jasinski in een woordeloos gevecht belanden. De koppen tegen elkaar, de monden wijd opengesperd. Ze springen op en neer, hun bokkensprongen lijken hetzelfde en het ritme is dat ook, maar als je goed kijkt zie je: zij slaat eerst met haar handen op haar heupen en springt dan; hij doet het precies andersom. Wagner ligt plat op de vloer, Hennen buigt zich over haar heen, de witte haren vallen langs haar gezicht terwijl ze naar haar spiegelbeeld kijkt. Vraagt ze zich af waar al het vechten goed voor is geweest?

Kostić lijkt een patent te hebben op krachtige, fysieke beelden van hoe een mens zich staande houdt. Wanneer Wagner zich weer bij het vechtende stel voegt tovert ze er weer een tevoorschijn: Wagner staat rechtop, terwijl Ruiz Onandi tegenover haar staat, op armlengte van haar af en Jasinski op dezelfde afstand achter haar. Ze strekken hun armen recht naar voren en leggen ze op Wagners borst en rug. Dan beginnen ze te duwen. Ze stuwen haar omhoog. Ze laten los, Wagner springt, ze tillen haar opnieuw. En opnieuw en opnieuw. Steeds hoger springt ze en steeds harder pakken hun handen haar beet. Ze is hun boksbal. Maar haar krachtige sprongen tonen vechtlust.

Op verschillende momenten in de voorstelling, tussen en tijdens de danssequenties van de drie anderen, zien we Hennen plotseling en bescheiden swingen. Half weggedraaid van het publiek staat ze dan ineens op een heup te wiegen. Een dansje te doen. En dan zijn er twee soorten dans op de vloer. Kijken naar een mens die een dansje doet is heel wat anders dan kijken naar een mens in dans. Een dansje doen is rust. Loslaten. Een dansje is een feestje. Dans is leven. Dans is vechten.

Foto: Nikola Kostić