Drie verhalen met telkens een man en een vrouw. Een vader en een dochter in de 16de eeuw, een vrouw en haar tuinman begin 20ste eeuw, een art director en een journalist begin 21ste eeuw. Drie maal twee mensen die met elkaars verlangens en ideeën worstelen en beslissingen nemen, die op hun beurt vergaande gevolgen zullen hebben. Zes verwante zielen, alsof dezelfde zielen drie keer in de geschiedenis een zelfde moment ondergaan en steeds een stapje verder zetten in het uitklaren van de conflicten en tegenstellingen. Intrigerende dialogen zijn het, die een mythisch karakter krijgen door de muziek die hen omringt.

Het is spannend om Peter De Graef bij De Kolonie een keer niet in een zelfgeschreven monoloog te zien en te horen spelen, maar in een eigen dialoog. Of eigenlijk klopt de term monoloog niet voor de stukken die hij de laatste tien jaar bij het muziektheatergezelschap creëerde. Zijn teksten gaan steeds in dialoog met de muziek. En deze keer zijn er twee spelers die in dialoog gaan met twee muzikanten. Een welklinkende quatre-mains van het gesproken woord met muziekklanken, in stem en op instrument.

Je kunt de drie verhalen van de Twee zielen zien als een vervolg op elkaar. Zo heeft De Graef het bedoeld, lees ik in een interview. Hij gelooft in reïncarnatie: een mens zal in zijn volgende leven verderzetten waar hij mee begonnen is, hij evolueert. Ik geloof daar niet in, maar dat wil niet zeggen dat ik de verhalen an sich niet graag hoor en zie. Zoals ik ook niet in dondergoden geloof, maar wel genoegen kan scheppen in literaire dondergodenverhalen. De verbanden tussen de vertellingen maken het drieluik nog boeiender. De personages komen steeds een stapje verder in hun onderlinge relatie. Wetenschap en levensvisies veranderen in de loop der tijden, onze drijfveren en gevoelens blijkbaar niet.

De eerste zin die de vrouw uitspreekt in het eerste verhaal, dat zich afspeelt in Nederland op 4 april 1532, is gericht naar het publiek: ‘Wat weet gij, mens, in de 20ste eeuw geboren, dat ik niet wist?’, ‘Is er enig inzicht reeds verkregen in hoe het individu dient te navigeren door de omstandigheden die het leven hem als raadsel toeschuift?’ Die vragen vormen het grondmotief van de voorstelling.

In de kleding van toen gaan de dochter en haar vader in gesprek over de zeden, de wereld, het huwelijk en overtuigingen uit die tijd. De vader zet eigenzinnig en koppig zijn plan door, tegen alle waarschuwingen van zijn dochter in, om een ontdekkingsreis te doen naar Agartha, het middelpunt van de aarde. Met de voorspelbare gevolgen die op het scherm worden geprojecteerd.

In het tweede verhaal komen de man en de vrouw al iets dichter bij elkaar. Na een intermezzo en minuut stilte ontmoeten een vrouw en haar tuinman elkaar in gepaste kleding op 6 juni 1917 in Engeland. Hij zoekt toenadering, kan zijn gevoelens uiten, maar wordt vriendelijk afgewezen. Dan volgt hij maar zijn plan b en schrijft zich in het leger in. Met weer alle gevolgen van dien, zoals we kunnen lezen en ook kunnen zien in een ontroerend tafereeltje.

Het derde verhaal is een interview in New York, begin deze 21ste eeuw. Valavond. De man is journalist en interviewt de vrouwelijke art director over de ethische en ecologische implicaties van haar campagnes voor Monsanto en andere grote bedrijven. Heel wat wetenschappelijke wijsheden en interpretaties vliegen over de tafel. De vrouw en de man hebben beiden geen toenaderingsplannen, er ontstaat, totaal niet bedoeld, een band, ze blijven bij elkaar. Deze keer worden de gevolgen niet vermeld, maar ze zijn evident… (ik ga hier niets verklappen).

De dialogen zijn bijzonder spits en vaak vinnig. Beeldrijke woorden en metaforen springen als vonken in een vuurwerk van volzinnen alle kanten uit. De broze nasale zegging van de Vlaamse De Graef met zijn uithalen en verzuchtingen krijgt meer vaart, nu hij een tegenspeelster heeft. In zijn eerdere monologen vertolkte hij eeuwig twijfelende en dolende personages. Hij zet zijn ene voet naar voor, steunt erop, zegt een overtuiging, om dan weer twee stappen terug te zetten en tegen zichzelf te argumenteren.

De Nederlandse actrice Lottie Hellingman is het tegenovergestelde. Ook haar personages twijfelen soms, maar zijn vaker overtuigd van hun eigen gelijk. In de drie verhalen hanteert zij telkens een apart taalregister, de ene keer Vlaams, de andere andere keer Noord-Nederlands, en dan er tussenin. Ze overtreft hem, niet alleen vaak in de evocatie, maar ook in woord en spel. Zij zingt ook bijzonder mooi en vervolledigt de muziek die Bo Spaenc op een Indisch harmonium en uit allerlei percussie-elementen tovert, met zang van de blinde Sacha Van Loo.

Bij aanvang staan de vier bij elkaar, Spaenc perst als een sjamaan klanken uit zijn instrumenten, de anderen vullen aan met een schreeuw, een roffel of harmoniserend gezang. De twee spelers verplaatsen zich naar het kleine speelvlak. Tijdens en tussen de verhalen klinken de zacht ritmische muziek en het gezang, en gaan in dialoog met de gesproken woorden. Op het einde staan de twee spelers weer bij de twee muzikanten, ze zingen mee. De mythische cirkel van bezwering en berusting sluit zich. Mooi.

Foto: Jan Marchand