Toegegeven: ik ben een Couperus-fan. Mijn eerste kennismaking was als 12 jarige met mijn vader naar de ‘Volwassen Bibliotheek’, waar ik koos voor Kleine zielen. Reden: er stond een foto op de omslag van de tv-serie uit 1967 met actrice Ellen Vogel. Die serie zou ik pas later zien in een herhaling. Ook had ik geen idee dat de acteurs in die serie de fine fleur van het Nederlands acteursgilde van die tijd vormden (Caro van Eyck, Eric Schneider, Ank van der Moer). Het was louter het beeld op de kaft dat tot mijn eerste verbeelding sprak.

Nu vormt Kleine zielen, na Stille kracht (2015) en Van oude mensen en de dingen die voorbij gaan (2016), het slotdeel van de Couperus trilogie bij Toneelgroep Amsterdam in regie van Ivo van Hove. Schoonheid in beeldesthetiek (als altijd Jan Versweyveld, kostumering An D’Huys) en kwaliteit in spel (de spelers van Toneelgroep Amsterdam behoren al een tijd tot de top) lijken voor het gezelschap al praktisch een gegeven.

Net als Oude mensen opent Kleine zielen in Zeche Zweckel, een majestueuze machinehal uit 1909 bij een voormalige kolenmijn in Gladbeck. Het maakt deel uit van het tot culturele bestemming omgebouwd industrieel erfgoed van Noordrijn-Westfalen. De ruimte voelt groots. Bij aanvang valt het laatste zonlicht van de dag door de hoge ramen op de toneelvloer. De kleur groen domineert. Een mosgroen en vooral groot vloerkleed wordt omringd door trappen die leiden naar een galerie. Her en der verspreid zitten de acteurs, verscholen in een woud van planten en struiken. Het geluid van vallende waterdruppels galmt. Op het kleed staat een tafeltje met schaakbord en nog een met wat cocktailglazen. Een schemerlamp schijnt licht op musicus Harry de Wit en zijn instrumenten. Klanken vullen de ruimte. Melancholische pianospel, gedreven klarinet of louter sonore tonen. Kleine zielen wordt de grande finale.

Maar het blijkt moeilijker dan gedacht. Van een 660 pagina tellende roman naar een voorstelling van dik twee uur is een tour de force. Niet Van Hoves eerste. En bewerker Koen Tachelet is ook geen beginneling. Naar verluidt bracht Bas Heijnes essay ‘Angst en schoonheid. Louis Couperus: de mystiek der zichtbare dingen’ (en een onverwachte ontmoeting van Van Hove met Heijne in een Brussels etablissement) de regisseur tot de overtuiging dat de essentie van Couperus’ roman ligt in een existentiële onrust in de personages.

Dat is dan ook wat we zien. Een familie in een afgelegen huis in Duinbergen probeert te ontkomen aan de demonen uit het verleden en verlangt een toekomst. Tachelets taal is in tegenstelling tot Couperus minder omfloerst en minder repetitief, maar Couperus klinkt bij vlagen wel door. Chris Nietvelt als Constanze vertelt in een mooie openingscène schijnbaar onaangedaan over haar lot: al jong verwikkeld in huwelijksaffaire en scheidingsschandaal, verstoten en decennia later terug opgenomen in de familie. Ze ruziet met echtgenoot Henri om de aandacht van hun zoon Addy. Maar alle verkramptheid kantelt als ze door buitenstaander Brauws (Hans Kesting), een zelfverklaarde anti-kapitalist, opeens zicht krijgt op een ander leven. Het levert een ontroerende scène op tussen de twee.

Echtgenoot Henri Van der Welcke (Steven Van Watermeulen) is gefrustreerd over een misgelopen leven. Hij strijdt tegen zijn gevoelens voor een van de jongere nichtjes. Maar zal in het zicht van de mogelijkheid zijn vrouw te verlaten terugdeinzen. Zoon Addy (Robert de Hoog), arts/hypnotiseur, lijkt voor iedereen het beste te willen doen. Maar explodeert uiteindelijk in relatie met zijn vrouw Mathilde. En zij, Mathilde, is het die vecht tegen de verstikkende familiedruk. Een aardse rol van Maria Kraakman, met een prachtige scène waarin ze heupwiegend haar man en zijn familie oproept naar buiten te komen om te schaatsen. Blakend van gezondheid, voortdurend strijdend tegen het ziekelijke en ziekmakende gedrag van de familie, probeert ze haar plek af te dwingen. En zo zijn er ook nog de oude moeder (Frieda Pittoors), de gestorven Gerrit (Aus Greidanus), de nichtjes Gerdy (Noortje Herlaar, met mooi zangnummer) en Marietje (Hélène Devos) die individueel en in hun relatie tot anderen hun demonen te lijf moeten.

Op een paar punten wringt de voorstelling. Door in de verhaalstructuur in te grijpen (deel 1 weg, en beginnen met deel 4, waar stukken van deel 2 en 3 zijn ingevoegd), wordt de emotionele ontwikkeling van de personages anders. Als tekst klinkt het logisch; maar in de voorstelling voelde de snelheid waarmee naar het eind toegewerkt werd te gehaast. Hoe snel kun je schakelen van vol van illusie naar gedesillusioneerd, om vervolgens daar toch nog een positieve draai aan te geven en dan weer te berusten in je lot. Existentiële problemen verdragen best wat meer tijd. Zeker als ze gespeeld worden door een topgezelschap.

Foto: Jan Versweyveld