Alsof je het moment steeds net hebt gemist, of er net niet lang genoeg voor blijft kijken. Of je net met je ogen knippert op het moment dat het gebeurt. Maar: het? Wat is ‘het’ dan? Daarnaar blijft het gissen in Stranger van de jonge Vlaamse dansmaker Karel Tuytschaever die met zijn Platform Barry als gast van DansBrabant dit stuk gisteravond voor het eerst in Nederland speelde, in De Nieuwe Vorst in Tilburg.

Door te zeggen dat het gevoel me bekruipt dat we eigenlijk steeds net missen waar het om draait zadel ik mezelf natuurlijk wel op met de verplichting uit te spreken wat dat dan is, datgene waar het om draait, in een dansvoorstelling. Maar ik geloof toch niet echt dat iemand ooit in staat is om, zoals de publiciteitstekst vermeldt, via een enkel lichaam ‘de’ man te duiden? Net als de voorstelling is deze recensie een poging, aan de hand van voorbeelden.

‘This is my own voice’, zegt de man met zachte stem. De zin zacht herhalend loopt hij achterwaarts richting een speaker waaruit nog zachter dezelfde zin klinkt, tot de twee zachte stemmen samenvallen en dan zwijgen. Hij trekt zijn kleding uit, keert zich met zijn rug naar het publiek en spant vanuit de billen al zijn spieren aan. Dat is lastig lopen. Helemaal aan het eind heeft de man geen eigen stem, horen we HAL, de computer uit Kubricks Space Odyssey. Het rode lampje op zijn bril doet vermoeden dat de man nu deze virtuele entiteit belichaamt. Dat is lastig lopen. Om de boog van begin naar eind te maken wil ik een ontwikkeling destilleren uit deze begin- en eindscènes. Maar wat is de man er dan mee opgeschoten? Die boog die ik zoek, die is er net niet.

De man komt de vloer op gerend, naakt op een paar haastig aangeschoten sneakers na. Zijn hielen trappen de hiel van de schoen plat. Zijn motoriek drukt lastminutestress uit, zijn blik schiet de ruimte rond, hij rent de ene richting uit, merkt in een andere hoek iets op dat nog gauw rechtgezet moet worden, verandert zijn haastige koers met maaiende armen, zet zijn kruk net ergens anders neer en zijn ogen vliegen alweer naar het volgende detail waar hij met maaiende armen op af rent. De grap is dat het nooit af is, de stress blijft. Je voelt met hem mee, dus je lacht als een boer met kiespijn.

Later wil hij spelen. Hij blijft het proberen. Als een hond wil hij dat zijn pet wordt gegooid zodat hij hem kan apporteren. Nog een keer, nog een keer, nog een keer. Nooit is het genoeg. We lachen een beetje, we lachen iets meer, als de afwikkeling wegblijft lachen we als een boer met kiespijn. Die afwikkeling van een scène, die is er net niet.

Op het projectiescherm zien we de man zittend op een stoel zijn teennagels knippen. In het volgende shot staat hij onder de douche. Even later zit hij op een bed, met veel minder lichaamshaar en veel meer tattoos. De film (Joery Erna, (e-r-n-a)), die in een aantal onvoorspelbare episodes tijdens de voorstelling draait en waarin de man ondersteboven hangt, net uit focus is en onverwachte afmetingen heeft, is een opeenvolging van zulke net-niet-momenten.

Tuytschaever vraagt veel van zijn publiek. Veel geduld, veel zin om de puzzelstukken bij elkaar te zoeken. Hoewel er momenten zijn waarop danser Laurent Delom de Mézerac de kijker voor zich inneemt, ontbreekt in de voorstelling als geheel de geijkte opbouw van een relatie tussen performer en kijker. Het wordt niet ‘steeds een beetje dichterbij’, aan het eind heb je niet het idee dat je de man beter kent dan aan het begin. Hooguit heb je hem een aantal keer, in verschillende situaties, live en op film, intiemer en in formelere setting, zien handelen. Daarbij was hij beleefd, erop gebrand een goede indruk te maken, speels, veeleisend, in zichzelf gekeerd of een crisis aan het doormaken. Applaus haalt hij net niet, of omdat er bloemen zijn dan toch, maar met zichtbare reserve. De man blijft een vreemde.

Als voorstelling is dat zwaar omdat een voorstelling toch een soort model is, een format, met het opbouwen van de verwachtingen en met aan het eind het afwerpen van de constructie, dan klappen en buigen we dwars door de scheidslijn maker-publiek en stappen we de gedeelde werkelijkheid weer in met een drankje aan de bar. Het echte leven, altijd stranger than fiction, gooit je van het ene moment in het andere en je moet maar zien wat je voor betekenis aan het dagelijkse bombardement van indrukken en interacties toekent – applaus krijg je nooit. Of net niet voor datgene waar het om gaat.

Foto: Alwin Poiana