Voor Solo Echo, in 2012 gemaakt bij het Nederlands Dans Theater, liet choreograaf Crystal Pite zich inspireren door het gedicht Lines for Winter van Mark Strand. Op de achtergrond dwarrelt sneeuw naar beneden en in de sonates van Brahms zijn melancholische klanken van piano en cello te horen. Een groep van zeven dansers trekt in verschillende formaties van links naar rechts voorbij over het toneel of andersom. Alleen of samen, soms als trio of de hele groep.

In dit eerste deel ontwikkelen de danstaal en de onderlinge relaties zich losjes.  Een lichaam zweeft horizontaal boven de vloer, gestrekte benen scharen vliegensvlug. Een torso kantelt en roteert zijwaarts terwijl gebogen knieën een ruit vormen. Soms tekenen scherpe lijnen zich af, maar de bewegingen blijven vloeiend en doorgaand. De verschillende individuen komen alleen of in partners in wisselende verhoudingen. Hier en daar grijpt iemand naar zijn hoofd.

Tegenover die losse ontmoetingen en samenkomsten liggen in het tweede deel de verhoudingen grotendeels vast. De groep beweegt als een, vaak vanuit of eindigend in een rij. Telkens neemt iemand een andere positie in ten opzichte van de groep, hij of zij zondert zich af of rukt zich los. Dat roept dan weer uiteenlopende reacties op, zoals agressie als de groep met wijd opgesperde kaken als in aanval bevriest, er worden pogingen ondernomen de eenling binnenboord te houden, of iemand wordt juist door alle anderen op handen gedragen. Het eindbeeld is krachtig als de dansers een voor een uit de armen glippen die de persoon achter hen om hun middel heeft geslagen, ze vallen zijwaarts, waaruit weer langzaam een nieuwe keten ontstaat als ze elkaar helpen overeind te komen en verder gaan.  Maar een danser blijft achter, alleen. Solo Echo van Crystal Pite is een mooi en doorwrocht stuk, maar weet net niet genoeg te verwonderen. 

Ook Bedroom Folk (2015) van Sharon Eyal en Gai Behar werd voor NDT gemaakt. Het ritme van de muzikale compositie van Ori Lichtik wordt zichtbaar in de lichamen van de dansers en dringt door in het lichaam van de toeschouwer. Eerst staan de vier vrouwen en mannen dichtbij elkaar en maken zij kleine, gecontroleerde bewegingen op de plaats. Een kort, klein schokje doorbreekt die controle op momenten, alsof er iets het pantser binnendringt. De dans van Eyal en Behar gaat altijd over poseren. In Bedroom Folk lijken ze daarmee de klassieke dans onder handen te nemen. De danseressen dragen zwarte balletpakjes met spaghettibandjes, de mannen broeken met bretels, ook nauwsluitend en zwart waarbij hun haren braafjes en in scheiding gekamd zijn. 

Telkens is er iemand die afwijkend gedrag vertoont, zoals de vrouw die wijdbeens en volledig uitgedraaid haar bovenlijf achterover laat hangen. Tegelijkertijd laten de anderen hun benen stevig in dezelfde positie gepositioneerd, braafjes hun handen voor hun kruis hangen om het zicht te ontnemen. Die uit de toon vallende acties van een eenling werken vaak als een kort commentaar bij een scène. Regelmatig is dat grappig, al is de teneur van Bedroom Folk niet vrolijk. In de ontwikkeling van de beweging en muziek zit een onderliggende cadans die opzwepend en onontkoombaar is, wat wordt versterkt doordat de dansers vaak dichtbij elkaar op een kluitje staan. Bedroom Folk dreunt nog lang door in de pauze.

Het laatste stuk van de avond is een wereldpremière van zus en broer Imre en Marne van Opstal. Imre van Opstal vertrok na een jarenlange verbintenis aan NDT naar de Batscheva Dance Company. Marne van Opstal is nog steeds een van gezichtsbepalende dansers van NDT1. Take Root is hun eersteling voor NDT1 en zij maakten de choreografie samen met de dansers. Als de bezoekers na de pauze hun plaats zoeken, staat er al een vrouw voor het gesloten doek op het toneel. Op een zwart broekje na is zij bloot. Hoe adem en angst zich in het lichaam nestelen is zichtbaar als haar ribben uitzetten, haar schouders omhoog gaan, om even later weer terug te zakken.

De eerste klanken van een nieuwe compositie van Amos Ben-Tal waarin ook fragmenten van Bachs Cello Suite no2 in D minor zijn verwerkt, zijn te horen als het doek opengaat, fragmentarisch en met een dreigend voorgevoel.  De dansers staan nog even met de rug naar de zaal, voordat zij zich allemaal in handstand tegen een muurtje plaatsen. Een man laat het omgekeerde zien door zijn handen in de lucht omhoog de duwen. Een sterk beeld dat langzaam afbrokkelt als de dansers een voor een onderuit zakken op de vloer. Het begin is sterk en Take Root bevat meer sterke beelden.

De choreografie van broer en zus Van Opstal volgt geen duidelijk stramien en de dans heeft een onvoorspelbaar verloop. Dat is een bewuste keuze en daarin resoneert het idee door dat iets dat intuïtief aangevoeld wordt zich kan wortelen, waardoor nieuwe vertalingen van gedachten en emoties ontstaan. Het verlies van grip, op jezelf maar ook op je omgeving, is een minder positieve consequentie die wordt getoond. Het achterdoek dat later wordt opgehesen toont een eeuwenoud schilderij Weg door een eikenbos (1647) van Jacob van Ruisdael, en komt ook naar beneden. 

Zo toont Take Root een landschap van lichamen in een voortgaande stroom zonder al te concrete aanknopingspunten. Prachtig is het laatste duet, dat zich traag en lang uitstrekt, in een verstrengeling van om elkaar heel glijden en verder gaan. De bewegingstaal is veelzijdig, virtuoos en heeft toch een lichtheid. En uiteindelijk staat die vrouw er weer, nu gekleed en op de achtergrond die wereld die ze net heeft verlaten, maar nog steeds is de subtiele beweging van haar bovenlijf zichtbaar. 

Foto Take Root: Rahi Rezvani