De biënnale van Dakar (Senegal), hét beeldende kunst evenement op het Afrikaanse continent, te vergelijken met die van Venetië, is eind vorige maand afgesloten. De werken die vertoond werden in de officiële selectie rechtvaardigen de vraag of er nog steeds wel gesproken moet worden over Afrikaanse kunst als een aparte categorie. Alsof de plek waar de kunstenaar geboren/opgegroeid is letterlijk terug te sporen moet zijn in zijn oeuvre: soms is het werk van een bepaalde Afrikaanse kunstenaar inderdaad een reflectie op het continent, maar vaak ook helemaal niet.

Qudus Onikeku is een van de kunstenaars die doelbewust wel zijn Nigeriaanse, of eigenlijk beter gezegd: zijn Yoruba afkomst mee laat resoneren in zijn choreografisch werk, en aldus raakt hij aan alle post-, de-, neo-koloniale discussies die dat met zich meebrengt.

Voorbij deze discussie levert Re:Incarnation een mooie avond moderne (liever: hedendaagse) dans op. Onikeku schaart zich bij wat men de impliciete critici zou kunnen noemen: hij verwijst trots naar zijn bronnen en integreert elementen ervan in zijn werk, en als hij daarmee inspeelt op verwachtingen en clichés, dan komt dat voor de rekening van de toeschouwer. Re:Incarnation is hier een voorbeeld van.

Het burgerlijke rode pluche van wat eeuwenlang de (Stads)schouwburg Amsterdam heette en nu om onverklaarbare (opportunistische? modieuze? commerciële? megalomane?) redenen de naam ITA draagt, vormt een ironische omlijsting voor de aan de urban culture ontsproten choreografie die gisteravond tijdens Julidans in Nederlandse première ging. Fela Kuti’s Afrobeat heeft, net als diens activisme,  al eerder choreografen geïnspireerd en Onikeku laat een nieuwe generatie Nigeriaanse performers aan de haal gaan met het materiaal.

Het woord hybride is zo langzamerhand niet meer toereikend om de combinaties van invloeden te karakteriseren van de jongerencultuur in de grote metropolen over de hele wereld. Onikeku zelf is daar heel expliciet over: circus, moderne dans, Yoruba filosofie, hedendaags activisme, straatcultuur, al deze elementen brengt hij samen in zijn creaties. In Re:Incarnation mengt hij de meest actuele dansstijlen met de rijke Yoruba cultuur waar feesten en ceremonies bezocht kunnen worden door mensen, geesten en voorouders die terugkeren om hun nazaten te complimenteren dan wel op hun vingers te tikken. Onikeku groepeert de voorstelling rondom drie thema’s: geboorte – dood – wedergeboorte.

Een ouverture bijt de spits af: het ensemble van tien dansers en twee musici verricht gestileerd op roboteske wijze dagelijkse handelingen, uitmondend in de feestelijke geboorte van een nieuw mens. Hierna begint het eerste deel waar we een fresco aan straatscènes te zien krijgen zoals die in de enorme metropool die Lagos is aan de orde van de dag zijn. Het kan overigens geen kwaad ons hierbij te herinneren dat het straatbeeld in een West-Afrikaanse stad beheerst wordt door een bevolking die gemiddeld heel veel jonger is dan die in een willekeurige stad in Nederland.

We zien een bonte afwisseling van scènes waar plezier wordt gemaakt, gebattled, conflicten uitbreken, geflirt wordt. Maar deze sequens wordt afgesloten met iets wat een begrafenis zou kunnen zijn: na een achtervolging wordt een slachtoffer bedolven onder kledingstukken en blijft hij alleen achter op het verder lege toneel. Aldus wordt de overgang verwezenlijkt naar het deel waarin de dood centraal staat.

De stijl van de choreografie verandert en neemt een ritueler karakter aan. Een duet van twee met wit poeder bestoven dansers opent een opeenvolging van soli en duetten. Een ensemble, uitgedost in uitbundige kostuums en voorzien van dansstaven zoals vaak te zien bij Yoruba-festiviteiten, omcirkelt soli en duetten met een dwingend ritme.

Een van de hoogtepunten is een fantasierijke lyrische solo van een van de dansers die de krachten van het universum lijkt op te roepen om hem te beschermen tegen de kwade invloeden die hem belagen. Met een modieuze term wordt een ‘hiernumaals’ voorgetoverd waar heden, verleden en toekomst in elkaar overlopen

De ensembles in vooral het eerste en het laatste deel van de voorstelling zijn buitengewoon aanstekelijk. Popping, threading, krumping, acrobatiek, ballroom: hybride ontwikkelt zich tot een originele, volstrekt eigen stijl, nooit eerder vertoonde moves worden afgewisseld met speelscènes en iets dat lijkt op straatspelletjes en dit alles tezamen vormt een smeuïg geheel, ondersteund door de twee voortreffelijke musici die een keur van instrumenten bespelen.

Het lege toneel nodigde de lichtontwerper uit tot een druk lichtplan dat soms te veel aandacht wegtrekt in plaats van ondersteunt. Er gebeurt veel, heel veel tegelijk en het energieniveau is erg hoog. Sommige elementen worden te lang uitgesponnen en de climaxen-dramaturgie wordt te vaak ingezet, de voorstelling zou erbij winnen als de lyrische tegenkant, die op gezette tijden beslist aanwezig is, wat meer ruimte had gekregen.

Het slotdeel is visueel heel sterk. De in het zwart geklede en zwart geverfde performers, deels gemaskerd, lijken zo weggelopen uit een ambitieuze Nollywood productie. Aan het begin spreekt een van de danseressen een reeks statements uit, het zijn misschien spreekwoorden uit het repertoire van de ritueel specialist bij de Yoruba, de Babalawo, waaruit hij put bij ceremoniële consultaties. Ook de verwijzing naar Eshu, de intermediair tussen stervelingen en geesten (Orishas) past in dit geheel. Vervolgens wordt in een lang ensemble, doorspekt met virtuoze soli, het feest van de wedergeboorte gevierd. Een ander woord dan feest zou misplaatst zijn: de overgang van de slotdans naar het stormachtige applaus was naadloos, en het feest leek zich te verplaatsen van het toneel naar de zaal.

Fotografie: Blandine Soulage