Op alle continenten speelt textiel van oudsher een hoofdrol in ancestrale, patrimoniale en sociale praktijken. Handgeweven of -versierde stoffen vervullen sacrale functies, van Indonesië tot Suriname, van Noorwegen tot Zuid-Afrika en in Latijns Amerika zijn de sporen van pre-Colombiaanse cultuur onder andere terug te vinden in een schatkamer aan textiele tradities.

Encantado, de overrompelende voorstelling van Lia Rodrigues, begint met zeven dansers die langzaam vanaf het achtertoneel een tapijt uitrollen, een soort quilt van een enorme variëteit aan stoffen: dierenmotieven als zebra, panter, tijger, kleine bloempatronen tot en met rozen van meer dan een meter doorsnede, effen stoffen in allerlei kleuren, streep-dessins in alle denkbare nuances. Het licht loopt mee met het uitrollen van het tapijt tot aan de rand van het voortoneel. De dansers gaan af en een warm licht overstraalt dit tapijt dat uitnodigend ligt te wachten.

Een voor een betreden de dansers vervolgens het toneel, gaan op handen en voeten en trekken een van de lappen over zich heen; sommigen bedekken zich totaal en verdwijnen in het textiel, anderen vormen een hoofdtooi, of een kledingstuk, of een adequate versiering van het naakte lichaam, en als alle dansers eenmaal op zijn gekomen, begint een ritme, eerst nog zacht ruisend, in de verte, maar geleidelijk aan alsmaar sterker wordend, totdat het stabiel doorgaand, in een strak tempo van kwartnoten, alle elementen van de choreografie voortstuwt.

Vanaf dat moment begint het wonder zich te voltrekken. De groep dansers, in samenspel met de tientallen lappen textiel, morft voortdurend tot immer veranderende schepsels. Aanvankelijk zijn de bewegingen klein en subtiel – handgebaren, een uitgestrekt been, een draaiend hoofd – maar gaandeweg groeit dit uit tot een ware beeldenstorm waar elk nieuw beeld een keten van associaties oproept. Nooit stopt het proces, het is alsof we kijken naar een tropisch aquarium waar steeds nieuw ontdekte soorten wezens verschijnen en de associaties schieten alle kanten op, van negentiende-eeuwse romantische schilderijen, drag modeshows, Jeroen Bosch meets Balenciaga, en ergens blijkt The Summer of Love ook nog aan de gang.

Op gezette tijden wendt een van de dansers (en soms twee of drie) zich tot het publiek en toont een demonstratie over het fantasievol draperen van een lap (een pagne is als ouderwets woord hier wel op zijn plaats), of wordt er een plagerig dansje uitgevoerd door reuzengestalten, of slaakt een zeemeerman luide kreten.

Het geheel is onderworpen aan een zeer gedetailleerd uitgewerkte choreografie maar komt toch over als één grote spontane improvisatie. Deze wezenlijke paradox die theater heet, is zelden beter bediend dan met deze voorstelling. Hoewel er weinig direct onderling contact gemaakt wordt, vormen de dansers tezamen een hechte gemeenschap die erop uit is op de planken van het toneel een tijdelijke hemel te creëren. Iedereen werkt mee aan dit ultieme doel in een voortdurende dans-zonder-eind: dansen is hier de manier van leven zelf geworden van deze gemeenschap, die (daardoor?) geen conflicten kent. De dansen doen zich nooit ‘kundig’ voor, maar zijn vooral speels en nodigen uit deel te nemen.

En gaandeweg slaagt het ensemble er inderdaad deze hemel tot stand te brengen. Een bewijs hiervan: midden vorige eeuw werd nog op katholieke scholen onderwezen dat engelen ongeslachtelijke schepsels zijn, dus het kan geen verwondering wekken dat in deze voorstelling ongeslachtelijke schepsels hun opwachting maken, met vleugels en al. Een ongedwongen en overtuigende parade trekt voorbij als in een roes die bij de toeschouwer een gelukservaring oproept. Drugs, zegt men, hebben een soortgelijke werking. Maar deze voorstelling laat de toeschouwer niet achter met een kater, maar met een herinnering aan een uniek gebeuren, een midzomernachtsdroom.

Foto: Sammi Landweer