Met uitzicht op een nieuw aangelegde stenen buitenruimte en onkruid dat opschiet tussen deels nog geïmproviseerde rijbanen voor razend verkeer en trams, huist nu ook het dansgezelschap ICK in het soort zone dat al tijden bezet wordt door bijvoorbeeld het Bijlmerparktheater, De Meervaart en De Rietwijker. De Space for Dance Art van ICK bevindt zich net buiten de ring van Amsterdam, die grachtengordel en vooroorlogse, roodgebaksteende woonwijken insluit en gescheiden houdt van nieuwere stedelijke werkelijkheden, waaronder deze van beton, asfalt en glas. De oudere naoorlogse woonwijken zijn dan weer een stuk verderop, voorbij Station Lelylaan.

Een modieuze figuur doorbreekt het uitzicht op de grootse steen- en betonpartijen, met daartussen ook iets van park of groenvoorziening. In het tempo en met het gedrag van een ouderwetse avatar lokt de danser het publiek eerst naar buiten en voert het dan naar de kelder van Westbeat, zoals de vele verdiepingen tellende hoogbouw heet. Daar is een prachtige studio, waar kunstlicht daglicht suggereert en een soundscape de ademhaling van de dansers sampelt.

WE, the BREATH lijkt in zijn geheel getekend te worden door een stapeling van kunstmatigheden. Zo aangenaam intiem en fascinerend geluid en licht zijn, zo glazig en onaanraakbaar blijken uiteindelijk ook de andere dansers van ICK, alhoewel ze fysiek gezien stukken verder komen dan de avatar. Het is in dans gebruikelijk om beweging te verdubbelen om tot een groepschoreografie te komen, maar in de nieuwe voorstelling van Emio Greco en Pieter C. Scholten heeft de dans een buitengewoon mechanische karakter.

Jong, perfect getraind, glimmend qua haar, huid en oogopslag, in een even bescheiden als doorluchtig kostuum van Clifford Portier – dat heel dicht op de huid zit, maar niet te veel bloot geeft – dansen de dansers tot bijna op de schoot van het publiek. Dat zit op een bescheiden tribune langs anderhalve kant van het speelvlak van de studio. Vanaf de eerste rij is het pootjebaden in de voorstellingsruimte, in de fictie die daar wordt voorgesteld.

Microfoons hangen vanaf het relatief lage plafond van de studio en worden gebruikt om geluiden van de vloer direct om te zetten of te mixen met geprepareerde samples en bestaande muziek. De dansers zijn aanvankelijk alleen vanachter het glas van een zijruimte te zien, wat allerlei associaties oproept: van een wonderlijke binnentuin met exotische planten, via hippe gym, naar de incubatieruimte van een scifi-alienvermeerderingslab.

Aanvankelijk refereren de andere dansers nog hier en daar aan het uiterst eenvoudige en mechanische materiaal van de avatar, gedanst door Fleur De Schepper. Haar bewegingen hebben de charme van de eerste barbiepoppen: ze zagen er verblindend uit, maar konden niet eens met hun benen recht vooruit blijven zitten. Barbies waren louter ontworpen om staand vastgehouden te worden, in kadertjes en plaatjes die je er zelf bij moest verzinnen, hoewel de kleertjes die je erbij kon kopen natuurlijk wel een duidelijke richting gaven. De Schepper zwerft gedurende de hele voorstelling rond, met die ene pas, rechtop, als een machine met maar één stand.

De andere dansers vormen een groep die regelmatig dicht op het publiek danst. Door die nabijheid kun je hen ondanks het dwingende van de gezamelijke choreografie toch ook een beetje als mensen zien en voelen. Tegelijkertijd herinneren grote knallen van licht en geluid in de overgangen tussen scènes het publiek aan het eigen lichaam, dat schrikt en meeschokt louter als impuls.

Daartussen klinkt dan door de geluidsinstallatie een immer doortikkende harteklop, naast ademhalingen die op de vloer worden geproduceerd, opgevangen en teruggestuurd. Meest opmerkelijk zijn misschien nog wel de luchtwervelingen die door het dansen in de lage ruimte worden voortgebracht en ook langs mijn schenen, armen en gezicht strijken.

Het intieme van de ademhaling, het hartritme en die hele subtiele aanraking van de huid staat in schril contrast met de mechanische vermenigvuldiging in de inzet van de dansers. Alles heeft de logica van een routine, van een geschiedenisloze herhaling. Een volgende generatie jonge dansers geeft zich zonder vragen over, niet alleen aan de mimick van de avatar, maar ook aan het materiaal van Greco en Scholten, en daarna aan het recyclen van disco- en dance repertoire uit de jaren tachtig en negentig.

Donna Summer’s I feel love, de onmiskenbare tune van niet alleen de eerste gesynthetiseerde disco, maar ook van homo-emancipatie en aidsepidemie, komt in allerlei gesampelde vormen terug. Zo vrolijk als het nummer klinkt en stemt, zo wrang is de inzet van het beroemde, super sexy nummer in WE, the BREATH. Het is ontdaan van iedere nostalgie, laat staan van een verwijzing naar de dodelijke jaren. De mechanische vermenigvuldiging die zo plaatsvindt, heeft weinig met de reproductie van Benjamin te maken, die althans aanvankelijk als een bevrijding werd geduid: vanwege het niet vastzitten aan een orgineel, de daarmee verbonden status of traditie. Fotografie, de langspeelplaat, ansichtkaarten en popmuziek waren er bij uitstek voorbeelden van.

Greco en Scholten draaien de boel om en maken de vermenigvuldiging lukraak, hyper en onzinnig. De synthetische ademhaling dient niet als contrast tegenover een belichaamde aanwezigheid, maar heeft die allang overgenomen, zoals ook de stemmen van de dansers verdwijnen in de grote samplemachine en louter slogans produceren. Vroeger maakten de wollen jurken van Portier gelijke monniken, gelijke kappen van zeer uiteenlopende dansers. In de zachte ruimte tussen wol en huid verhield iedere danser zich tot de voor Greco en Scholten zo kenmerkende en uitputtende combinatie van extreme intensiteit en totale implosie of release.

In plaats daarvan worden nu de prachtig geknoopte maskers cq hoofddeksels cq haarstukken van Extremalism (2015) opnieuw opgevoerd. Ze geven de dansers even een archaïsche feel, maar meer dan dat is het niet, zoals ook de Zuid-Italiaanse Tarantella voorbijkomt in een andere scène, verwijzend naar een recenter project, van tijdens corona.

Al citerend en verwijzend draait de wereld op de studiovloer door. Tegen de achtermuur van de studio, die ondanks het rondom, weldegelijk een front en een achterwand heeft, staan drie wonderlijke lichtinstallaties, die wat klungelig aandoen tussen alle swingende glamour van gebouw en voorstelling. Het herinnert aan de circus- en kermismotieven, die eerder door Greco en Scholten werden ingezet met verwijzing naar Fellini-films, waarin regelrechte armoede, verwaarlozing en geweld tijdelijk worden opgelost met een eenvoudig en hartverscheurend spel van verbeelding. En dat dan weer afgezet tegen groteske vormen van decadentie.

Nooit ergens in WE, the BREATH ontstaat er een moment van belichaamde rust, van kwetsbaarheid, intimiteit of oriëntatie. Het geschiedenisloze, vervangbare en inwisselbare combineert met de instrumentalisering van de dansers en hun adem. Heel tekenend treft die uiteindelijk ook het publiek, wanneer het dansen van de dansers zo dicht op het publiek draait en zij het nemen van adem mimen, het trekken van gevoel en energie uit het publiek suggereren.

Wat dat betreft is de porté van deze nieuwe voorstelling van Greco en Scholten een even naargeestige als voorspelbare. Eerder werk als Hell (2006), Para Diso (2010), La Comedia (2012) of Addio alla fine (2012) vertolkten een vergelijkbare visie. Maar waar in het oudere werk de persoonlijke strijd van de danser door het choreografenduo werd afgedwongen en niet zelden op een indrukwekkende manier werd geënsceneerd, lijkt met WE, the BREATH de mogelijkheid van verzet te zijn opgegeven, net als mogelijke alternatieven ten aanzien van de grootse choreografie van de beeld- en mediacultuur, van het internationale kapitalisme, enzovoort. WE, the BREATH maakt van de dansers heuse vampieren, die in niets meer te onderscheiden zijn van hun schermende evenbeelden ergens in het digitale universum.

Dit roept ook vragen op over wat deze grimmige of pessimistische visie betekent voor een artistiek leiderschap net buiten de ring. Waar het centrum van de stad in een resort is veranderd voor well-to-do en toeristen, valt er aan de randen van de stad nog van alles te doen. Maar het gebouw waar Space for Dance Art van ICK is gehuisvest, maakt onderdeel uit van een nieuwe gentrificatie-golf, die op den duur in de naoorlogse woonwijken veel verder in West opnieuw verdringing zal veroorzaken, zoals het de afgelopen decennia langzaam onmogelijk werd om in het centrum van Amsterdam structureel aan dans te doen, tenzij je van het Nationale Opera & Ballet was.

Het is misschien te veel gevraagd, maar iets van een reëele ademruimte, een werkelijke denkpauze, een strategisch vooruitkijken, een poging ook tot ingrijpen in de voornoemde mechanismen, of een uitwisseling met jongere generaties die met het neoliberale neokapitalisme zijn opgegroeid, dat alles uit naam van zoiets als een publiek belang – iets dat kennelijk niet meer door een publiek bestel kan worden gefoerneerd, is node gewenst. En daar doet WE, the BREATH, naast de prachtig volgehouden en consequente scherpte, niet aan.

Foto: Alwin Poiana