In het theaterconcert Philip Glass; Songs & Poems, Tissues & Issues onderstreept een collage van filmfragmenten het cinematische karakter van Glass’ muziek. De Amerikaanse componist gaf de initiator van de voorstelling, Esther Apituley, persoonlijk toestemming om voor cello geschreven stukken te arrangeren voor haar instrument, de altviool.

Een tekst van Bill Bryson, ontleend aan diens populair-wetenschapppelijke bestseller Een kleine geschiedenis van bijna alles (2003), loopt als rode draad door de voorstelling. Opgeknipt in verschillende korte episoden vertelt Esther Apituley de geschiedenis van de aarde, maar dan samengevat in één etmaal. Om vier uur ’s ochtends ontstaan de eerste micro-organismen en dan gebeurt er zestien uur niets. Elf uur ’s avonds komen de dinosaurussen voorbij gestampt terwijl de hele menselijke historie zich voltrekt in de laatste minuut. Ziedaar de onmetelijkheid van de tijd, afgezet tegen de nietigheid van de mensheid. 

Geen betere componist om zo’n weids vergezicht te begeleiden dan Philip Glass (1937). Met repeterende patronen, golvende arpeggio’s en rondcirkelende akkoordenreeksen suggereert zijn muziek altijd iets dat permanent en eindeloos is. Precies om die reden strikte filmmaker Godfrey Reggio hem voor zijn magnum opus Koyaanisqatsi (1982).

De beeldcollage die regisseur en vormgever Titus Tiel Groenestege in Songs & Poems, Tissues & Issues op het achterdoek projecteert is duidelijk – misschien wel iets té duidelijk – geïnspireerd op Reggio’s invloedrijke meditatie over de mens en diens uit het lood geslagen relatie met de natuur. Zo zoeft ook hier het oog van de camera over een wolkendek en wordt lange tijd stilgestaan bij de vernietigende kracht van atoomwapens. Naast talloze paddenstoelenwolken zien we ook hypnotiserende time-lapse opnamen van razendsnel groeiende zwammen. Een (zo te zien aan de documentaire Gizmo! ontleende) montage waarin we vroege pogingen om machinaal te vliegen op stumperige wijze zien mislukken pakt dan weer komisch uit.

Tegen dit gefilmde decor komen de door Apituley geselecteerde werken uitstekend uit de verf. Dat geldt niet alleen voor de aan Koyaanisqatsi ontleende delen, of de raadselachtige klinkende reeks Tissues, die Glass componeerde voor Reggio’s vervolgfilm Naqoyqatsi (2002). Maar ook het onstuimig deinende Mad Rush (1979) klinkt alsof het stuk te horen zou kunnen zijn op tientallen filmsoundtracks.

Altviolist Esther Apituley, pianist Jeroen van Veen en percussionist Tatiana Koleva spelen de werken geconcentreerd en met een mooie onderlinge communicatie. Verrassend is hun interpretatie van Glass’ vroege werk 1 + 1 (1967), oorspronkelijk voorgeschreven voor één speler en een versterkt tafelblad. De musici spelen het nu met zijn drieën op een machtig resonerende grote trom, waarmee ze de voorstelling net even een andere energie meegeven.

Op verschillende momenten spelen de uitvoerenden een spelletje met live-uitvoering en opgenomen muziek. Dat levert een geslaagd effect op als de musici één voor één hun instrument verlaten om met vertraagde motoriek over het podium te bewegen. Terwijl de muziek dus gewoon doorspeelt. Beduidend minder pakt dit kunstje later uit als het drietal met mime en etalagepopachtige bewegingen het overbekende horen-zien-en-zwijgen-trio na-aapt. De theatrale uitstapjes zijn niet de sterkste component van dit theaterconcert, maar ze zitten de sterke muzikale uitvoering nergens in de weg.

Subliem is het slot, waarin het musicerende trio plotseling op band wordt aangevuld met de bassende zangstem van de soundtrack van Koyaanisqatsi. Even is het alsof niet alleen de muziek, maar de hele zaal met publiek en al naar een hoger plan wordt getild. Magisch.

Foto: Titus Tiel Groenestege