Vijfentwintig jaar na de eerste uitvoering door het Nederlands Dans Theater keert One of a Kind terug naar Den Haag. In de uitmuntende uitvoering door Das Stuttgarter Ballett is het avondvullende stuk van Jiří Kylián nog net zo intrigerend en raadselachtig als destijds. 

In 1998 kreeg Jiří Kylián van het ministerie van Binnenlandse Zaken het verzoek een ballet te maken ter gelegenheid van het 150-jarige jubileum van de Nederlandse Grondwet. Als de verantwoordelijken op het departement dachten dat de Tsjechisch-Nederlandse choreograaf dat verzoek zou beantwoorden met een warm avondje uit met beelden vol gemeenschapszin, nationale eenheid en gewapper met de Hollandse driekleur, dan kwamen ze bedrogen uit. 

Met als uitgangspunt het gelijkheidsbeginsel in Artikel 1 creëerde Kylián een van zijn meest abstracte werken. Voorzover er een narratieve lijn valt te ontwaren, handelt die over de vrijheid van het individu, en over hoe die vrijheid botst met andere vrijheden. Het hoeft niet te verbazen dat Kylián, die in 1968 vluchtte voor de communisten die zijn vaderland overnamen, geen lofzang zingt op de zegeningen van het collectief. Maar de reis die hij het individu laat maken in One of a Kind is evengoed een zoektocht vol ongemak en onzekerheden.

Zowel voor de uitvoerenden als voor de kijker begint de zoektocht wanneer een vrouw op de voorste rij opstaat en via een uit het lood geslagen catwalk het podium opklimt. Dit personage – hierna aan te duiden als de Eerste Danseres – komt uit ‘ons’ midden en functioneert als ankerpunt voor de toeschouwer. Gedurende de hele voorstelling, alsmede de pauzes waarin met open doek de decors worden verbouwd, staat de Eerste Danseres op toneel. De Mexicaanse soliste Rocia Aleman danst de veeleisende rol met een enorme intensiteit.

In de eerste akte is het toneelbeeld bar en onherbergzaam, als een poollandschap. De hoekige objecten die de Japanse architect Atsushi Kitagawara als schotsen op de speelvloer plaatst worden in het lichtontwerp van Michael Simon beantwoord met al net zo scherp afgetekende lichtbundels. Het levert een vervreemdende mengeling op van origami en kubistische schilderkunst. Tegen deze achtergrond treft de Eerste Danseres meerdere individuele dansers, maar iedereen trekt zijn eigen plan. 

In de tweede akte is het schotsenlandschap verbouwd tot een abstracte ruimte. Linksachter hangt een groot vierkant met de punt naar beneden, als een Mondriaanschilderij met koperen zebrastrepen. Rechts vooraan draait een grote driedimensionale kegel, die vervaarlijk rondjes draait boven het speelvlak. De muziek is een stuk dynamischer dan in de eerste akte, waarin stemmen van Aboriginals en Tibetaanse monniken de toon zetten en cellist Francis Gouton de donkere grondtoon beantwoordde met ijl fluitende flageoletten. 

In plaats daarvan horen we nu gesyncopeerde drums met een tribale vibe. De jachtige ritmes zetten de dansers aan om synchroon samen te komen, in swingende flarden groepsdans. Het bewegingsmateriaal is hier traditioneler dan de hoekige en gekwelde motoriek in akte 1. Virtuoze draaiïngen, achterwaartse passen en klassieke sprongkracht zetten de toon. Ook ontstaat er interactie tussen dansers en de cellist, die vanuit de orkestbak gepromoveerd is naar een prominente plek op het podium. Via een diagonale lijn komen dansers een voor een op de musicus af, met bewegingen die de individualiteit van de danser benadrukken.

Ook in de tweede pauze blijft de Eerste Danseres op het podium haar bewegingsmateriaal doornemen. Drie zwarte trappen nemen de plaats in van het abstracte decor. Je zou het kunnen zien als een fysieke herinnering aan een reis met onbekende bestemming, die ooit nog wel eens gemaakt moet worden. In de derde akte is de cellist verhuisd naar het achtertoneel, op een verhoging. Door de belichting lijkt het alsof hij boven en achter de scène hangt – alsof hij er niet meer helemaal bij is. 

De lijn naar meer gemeenschappelijkheid, die in het tweede deel werd aangestipt, wordt losgelaten. Muzikaal zijn de madrigalen van renaissance-componist Gesualdo nu dominant. Opmerkelijk in het toneelbeeld zijn de podiumbrede kralengordijnen. Met hun goudkleurige gloed hebben ze iets glamoureus, maar die gordijnen werpen ook barrières op. De Eerste Danseres lijkt op zichzelf teruggeworpen, al lijkt ze niet meer zo hulpeloos als in het begin. Als de lichten langzaam doven, en zowel die zwarte trappen als de cellist uit beeld zijn verdwenen schrijdt Rocio Aleman langzaam achterwaarts de duisternis in. De overheersende emotie is er een van sadder but wiser. 

Met deze uitvoering van One of a Kind, door het Holland Dance Festival exclusief naar Den Haag gehaald en op de première-avond bijgewoond door koning Willem-Alexander en prinses Beatrix, onderstreept Jiří Kylián niet alleen de uniciteit van het individu, maar ook de uniciteit van de dans als uitdrukkingsvorm. Als je de raadselachtige voorstelling in woorden wilt vatten blijkt de taal schromelijk tekort te schieten. In de taal van beweging, licht, vormen en geluid is wat je ziet, hoort en beleeft echter volkomen logisch en kloppend. Daarbij hebben de dansers van het Stuttgarter Ballett zich het idioom van Kylián helemaal eigen gemaakt. Het resultaat is van begin tot eind adembenemend.

Foto: Roman Novitzky