Terwijl de oude zaal van ITA zich vult met premièrepubliek, lopen er ook op het podium mensen rond. Ze zijn op verschillende plekken rond de lege speelvloer bezig dingen in orde te brengen. Wie het werk van Hotel Modern kent, weet dat het miniatuurtoneeltjes moeten zijn waar de laatste hand aan wordt gelegd.

Er is bijvoorbeeld de opstelling van takjes, blad en rulle zwarte aarde in wat van een afstandje op een enorm terrarium lijkt. Het bevat kennelijk ook een lopend bandje van doorzichtig plastic met wat groene plukjes papier. Al draaiend en met de juiste belichting wordt dan het bewegende plastic een rivier, zoals de takjes en de aarde een bos worden, of een slagveld. De camera blaast de miniaturen op tot grootse taferelen en intense close-ups.

Guy Cassiers nodigde Hotel Modern uit voor zijn enscenering van Oer en andere tijden, een boek van de Poolse schrijfster en nobelprijswinnares Olga Tokarczuk uit 1996. De roman, voor deze gelegenheid bewerkt door dramaturg Peter van Kraaij, gaat over een klein dorp, ergens in Polen. Het wordt in de loop van tientallen jaren bezocht door oorlogen en revoluties, zoals ook de seizoenen en de generaties elkaar opvolgen.

Oer is een achaïsche plek, zo leren we al snel. Er is een bos en een rivier, er zijn velden en een watermolen aan de rivier om het graan te malen. Mensen wonen in stenen huizen en in hutten, en er is een grootgrondbezitter die in een paleis woont. Zijn vrouw (of is het zijn dochter?) doet goede werken en let op de centen, terwijl de heer des huizes in gepeins van filosofische en theologische aard verzonken is.

De opening van de voorstelling – het toneel blijft aanvankelijk kaal als een opgeruimde toneelwerkplaats, maar hier en daar komt er vanuit het grid een scherm naar beneden – wordt gedaan door Pauline Kalker van Hotel Modern. Gekleed in gesteven zwarte rokken en schorten, het grijze haar in een even bescheiden als handzame knot, legt ze uit waar Oer ligt, niet ten opzichte van wat wij kennen, maar geheel van binnenuit. Naar het noorden ligt de verleiding van de vlucht door een doorgaande weg, naar het zuiden als ik het mij goed herinner is er een stadje, waar het gevaar van de hebzucht op de loer ligt. Naar het oosten en het westen wordt het dorp begrensd door de rivier en het bos, die ieder ook een begoochelende werking hebben op de dorpelingen.

Kalker, Arlène Hoornweg en de anderen van Hotel Modern vervullen geen rollen in het verhaal, maar gaan wel over de stroom van de beelden en de handjes die die beelden live arrangeren en filmen. De dertien acteurs van ITA doen mee. Ook de schermen zijn met velen, evenals de plekken waar gefilmd wordt, tot op het voortoneel. Het maken en doen geeft een bijzondere energie aan de voorstelling, van ijverig, rustig doorwerkend, wat er ook gebeurt – zoals dat gaat met werk op het land en op boerderijen.

Maar de beelden – soms is het er één dat over verschillende schermen wordt verdeeld, maar vaak ook worden er tegelijkertijd verschillende verhalen met beeld ondersteund – scheppen ook afstand. Het is alsof je als toeschouwer voor het slapengaan wordt voorgelezen of aan de keukentafel met de jas nog aan wordt bijgekletst door de buurvrouw. Het dramatische gedoe komt dichtbij, maar het blijft ook altijd een verhaal als uit een boek of een fotoalbum, dat ieder moment kan worden dichtgeslagen en opgeborgen.

De toon van de voorstelling begint in huiselijke, moederlijke sferen. Na Kalker zijn er de voortreffelijke Laura De Geest en dan ook Chris Nietvelt, die beiden de hele drie uur (inclusief pauze) dezelfde rol aannemen, in tegenstelling tot veel van de andere acteurs. Cassiers laat velen van rol wisselen, vaak binnen één familielijn of beroepsgroep. Dat zorgt voor het nodige gepuzzel als toeschouwer, waardoor ook die zich moet overgeven aan hoe de dingen komen en gaan. Kletsend haast vertellen de spelers het publiek en ook wel elkaar waar ze nu weer in beland zijn, hoe het ooit was of zo gekomen is. Vaak vragen ze zich zuchtend af waar het heen zal gaan. De tijd en de taferelen lijken aanvankelijk niet echt een richting uit te bewegen. Er worden mannen verleid, kinderen gebaard, er moet brood op de plank, alles op zijn tijd.

Maar vanaf de opening heeft het stuk ook een onheilspellende lading, is het zwanger van wat komen gaat, zijn de personages vermoeid reeds en stiekem ook wanhopig van wat was. Niet nog een keer, niet alweer lijkt er onder veel scènes te liggen. De zaak van de god en van de mensen moet benoemd worden, zegt Kalker, vanuit het perspectief van mensen die, zo zegt Chris Nietvelt een moment later in haar rol als molenaarsvrouw Genowefa, zelf geen oorlog hebben meegekregen, hooguit getuige waren van wat vechtpartijen in het dorp. De molenaar moet dan nog terugkomen van de oorlog, terwijl zijn vrouw het aanlegt met een nieuwe knecht, mooi gespeeld door Daniël Kolf.

Uit de verhalen van de dorpelingen – die elkaars familie en buren zijn, maar soms ook van verre komen aanwaaien, zoals de vrouw die voor drank en eten het met de mannen uit het café doet of de Russische soldaat (of was het nu een Duitser?) – blijkt dat we aan het begin van de twintigste eeuw zitten. Ruim voor of dan toch tijdens de Eerste Wereldoorlog begint het, en dan raast het verder. In het dorp wonen ook Joodse families, hoe je de anderen noemt weet ik eigenlijk niet. Katholieken, gewone Polen?

Cassiers speelt regelmatig met het buitenstaandersperspectief, zoals Tiago Rodrigues dat ook mooi deed in zijn Kersentuin. Ook in Oer worden Joodse en andere ‘anderen’ door acteurs van kleur gespeeld, terwijl een joods uiziende acteur de Duitse bezetter speelt, of was het een Russische bevrijder? Ook dit aspect voegt verwarring en afstand toe aan de bonte verzameling van zich hoe dan ook herhalend leed en wezen. Het haalt de verhalen en de uitzichten ook naar een van postkoloniale vragen doordesemd heden.

Waar de personages niet veel verder dan de rand van hun dorp kunnen kijken, kijkt het publiek met de kennis van nu. Maar het raakt op zijn beurt verstrikt in de veelheid van relaties en generaties. De gebeurtenissen ontwikkelen zich niet via een centraal conflict, maar meanderen in parallellen en variaties, georven en nieuw klein en groot leed. Uiteindelijk vormen de zoon van Genowefa Isidoor, en Ruta, de dochter van de prostituee die in het bos is gaan wonen, een bepaalde rode draad door het stuk. Beiden verlaten op hun manier het strijdtoneel voortijdig, terwijl anderen de beker tot de laatste snik moeten leegdrinken, nadat de Duitsers de Joden uit het dorp zijn komen halen, en de bevrijdende Russen op hun moment voor weer volgende ellende zorgen. Via een gezamelijke vluchtplek in de vlierboom voor het huis voltrekt een deel van het verhaal zich in het bos, waar de twee vragen stellen, zoals de oude landheer dat doet vanuit zijn luie stoel. Een aardworm is uiteindelijk echt de enige constante in deze vertelling. Hij blijft doorwoelen ook als het bos na een vuurzee verschroeide aarde geworden is.

Ontrouw, hypocrisie, buitenechtelijke kinderen, pedofilie, paternalisme, seksisme, verkrachting, kindermoord, racisme, genocide – alle denkbare plagen, vormen van corruptie, machtsmisbruik en gewelddaad passeren de revue, letterlijk als in een draaimolen, al gebruikt de voorstelling in navolging van Tokarczuk – naar ik aanneem – de metafoor van een koffiemolen. Mensen zijn als een koffieboon, klein en onbeduidend, maar krachtige kleine eenheidjes, wanneer stevig gebrand. De molen draait en maalt verder. Het spel met de regels, de dimensies van goed en kwaad, verbonden met wat dichtbij is (familie, buren, het baren) en wat ver weg lijkt of van verre komt (de oorlog, de anderen, de revolutie, de moderniteit, het kapitalisme), wordt steeds opnieuw besproken.

De uren in het theater vliegen, zoals de dagen en de jaren in het verhaal, voorbij. De versnelling van de dingen en het meer actieve spel na de pauze suggereert de nieuwe tijd, met technicolor en nieuwbouwflats in de velden. Telkens zijn er nieuwe rondes en nieuwe kansen. De moderniteit dient zich aan met het communisme, de ouderen worden langzaam gek, de jongeren doen een nieuwe ronde, zien nieuwe kansen en branden opnieuw hun vingers.

De naar verluidt uit fragmenten opgebouwde roman van Tokarczuk is door Cassiers en co vertaald naar een alsmaar rustig doordraaiende, maar evenzo vermorzelende molen. Er zijn geen helden, of iedereen is er een. Er zijn vele slachtoffers, maar op de schaal van het dorp kunnen hun verhalen nog altijd verteld worden. In de Spaanse film Los Santos Inocentes, van Mario Camus uit 1984, moeten mensen hun dorp verlaten om ooit misschien iets te veranderen aan de feodale verhoudingen waarmee ze zijn opgegroeid in het naoorlogse Spanje van Franco. Ook in Oer. Als mensen hun dorp verlaten, lukt het dan iets nieuws, iets beters van hun leven te maken?

Bij het blazen van de oorlog over de velden, vlak voor de pauze, wanneer de schermen op het toneel wit kleuren, wanneer er niets meer overblijft van de berkenbosjes en het dorp getroffen door een vuurzee, een storm van zand en as, moet ik onwillekeurig aan de mensen in Gaza denken, en aan de mensen in Oekraïne, en aan al die mensen wier huis en haard verandert in een slagveld, zonder dat ze daar ook maar een moment iets van gewild hebben of bij gedacht hadden. Hoeveel doden, hoeveel oorlogen, hoeveel technicolor-revoluties moeten wij nog doorstaan, voordat er uit die malle koffiemolen wat anders komt dan bruine prut, verschroeide aarde?

De laaste scène is opnieuw op een ontakeld toneel, nadat ook de gemoderniseerde wereld van antibiotica en gemotoriseerd vervoer, van immigratie en massaconsumptie niet per se soelaas lijkt te bieden. De oorlog en de strijd verplaatsen zich naar andere werelddelen, de mensen blijven lijden. Misschien is het hoopvol, die laatste geste, dat we de wereld als een voorstelling kunnen zien, een box met tools en poppetjes om tafereeltjes mee in elkaar te zetten. Zoals we het ons willen voorstellen voorbij de vermorzelende wederkeer van oude zetten. Misschien eindigt de voorstelling op een optimistische noot, maar die is dan zo bescheiden dat je dat nauwelijks hoort.

Wel heb ik zelden zo’n groot ensemble met zoveel grote acteurs zo bescheiden en aanraakbaar gezien. Het patchwork van belichaamde verhalen, waarin de wereld tussen de mensen wordt opgetrokken uit verhalen, en met ieder van hen steeds de wereld een slagje draait, een wereld die afhankelijk is van wie het verhaal vertelt en hoe er wordt geluisterd, geeft Oer en andere tijden een caleidoscopische mooie pracht.

Foto: Fabian Calis