Er loopt een man voor je uit. Hij is vrij klein, heeft brede schouders, draagt een pet en heeft oortjes in zijn oren. De onbekende man neemt je mee een buitenwijk in van de grote stad. Onbekend terrein, verlaten straten, zielloze gebouwen, een niemandsland.

Na honderd meter houdt hij stil en dat doe je dan ook maar. Hij draait zich om en kijkt je aan. Je kijkt terug, een beetje ongemakkelijk, een tikje gegeneerd. Wie is deze man, waarom loop je achter hem aan? In je eigen koptelefoon klinkt muziek en begint een stem te spreken. Is het de stem van de onbekende voor je? Nee, je hoort een Nederlandse stem, de man die drie passen voor je staat komt van elders.

Hij draait zijn rug weer naar je toe en geeft met een sierlijke handbeweging aan je weg te vervolgen. Het verhaal in je hoofd begint aan een uitgebreide verklaring over wie de man voor je zou kunnen zijn: een allochtoon, een vluchteling, een slachtoffer, een dader. Opgesloten tussen de schelpen van de koptelefoon mag je in het duister van de stad en de schaduwen van gure bosjes je eigen gedachten op de loop laten en de conclusie trekken die je het minst verontrust.

Je hoort zinnen die je al kent, clichés over je gedrag jegens de vreemdeling, totdat je een zin hoort die je frappeert en die je enkele straten in beslag neemt: ‘Je bent anderhalve dag gevlucht en vervolgens tweeëntwintig jaar vluchteling.’ Logisch, maar zo had je het nog niet eerder bekeken.

Mensen die je passeert durven niet te kijken. Zien ze ons niet? Of kennen ze de man achter wie je aan loopt en gaan ze hem liever uit de weg? Uit de koptelefoon komt een aangrijpend verhaal over de verkrachting van een dochter waar een vader machteloos bij moest toekijken. Ze duwden haar een prop in haar mond en staken die aan, waarna haar gezicht in zwartgeblakerde vellen uit elkaar viel. De man werd stante pede krankzinnig. Heeft de man voor je dit meegemaakt? Zou kunnen. Maar evengoed heeft hij niets meegemaakt en is hij alleen maar ingehuurd om voor je uit te lopen.

Langzaam maar zeker verlies je je omgeving uit het oog en geef je je over aan fantasieën over de meeste ellendige dingen die mensen elkaar aandoen. Die mensen geen andere uitweg meer biedt dan huis en haard te verlaten en in een ander land voor een inwoner van dat land te gaan uitlopen. Hem de weg te wijzen. Zijn leider te zijn.

Na drie kwartier kom je bij een verlaten terrein en zie je van alle kanten vergelijkbare duo’s als schaduwen dezelfde richting op lopen. Je gids loodst je een donker strandhuisje binnen waar je op een stoel mag plaatsnemen. Even later tilt hij de koptelefoon van je hoofd en zingt hij een lied in zijn eigen taal.

Dan wordt het stil, valt van achter je eigen rug een zwak schijnsel het huisje binnen. Je ziet vaag de contouren van mensen. Af en toe nadert er een je huisje en tovert hij of zij via een lens in de deur zijn portret ondersteboven op de wand voor je.

Ten slotte verschijnt er iemand met een stuk papier in zijn hand. Als de contouren van de letters op dat papier scherp worden lees je je eigen naam.

Dan is Niemandsland voorbij.