1966 is het jaar van Pet Sounds en Revolver, van In Cold Blood en het dagboek van Anaïs Nin, van The Good, The Bad and The Ugly en Blow Up. En van Peter Handkes Publikumsbeschimpfung. De elite werd in die dagen bestookt met rauwheid, want ze was ingeslapen in een burgerlijke sprookjeswereld, dichtgemetseld in een bastion van goed fatsoen. De generatie die aan de poorten rammelde stak de stekker in de versterker, trok de gordijnen naar beneden en nam heupstotend een grof discours in de mond. Eerlijk moest het zijn, niet ‘mooi’. Niet ‘well-made’. Niet ‘af’. De tijd vroeg erom, de tomaten lagen overrijp te worden. De kunst gaf de kijker een klap.

Die bevrijdende mep galmt niet alleen nog na; nee, we hebben ons het meppen eigen gemaakt en verwachten niet anders meer. We zijn op een bepaalde manier als geslagen kinderen, allemaal. We verstoppen ons niet langer samen achter fatsoen en conventies maar zijn, ieder voor zich, altijd geharnast. Niet alleen voor wat ons wordt getoond in de kunst. Het zit in onze hele cultuur: we moeten zeggen wat ons voor de kop komt, anders zijn we niet eerlijk. En dat is waarom dit stuk, Liefdesverklaring (voor altijd) raakt. Het is een statement van liefde dat via taal, toon en lichaam ook vraagt wat we eigenlijk hebben bereikt sinds radicale openheid het credo werd. En hoe ‘eerlijk’ was die tekst eigenlijk in 1966 – ook die werd ingestudeerd, net als deze nu. Het verschil is dat je moet kiezen of je lief zult zijn of hard. Het verschil is de wereld waar de tekst in landt.

Op het toneel staan Cas Enklaar, René van ’t Hoff, Marien Jongewaard en Maureen Teeuwen*: vier lichamen die die vijftig jaar recht-voor-z’n-raapheid hebben doorstaan. En vier spelers die een flink deel van de geschiedenis van het theater in dit land belichamen. Ze staan in pak, theaterkostuum of halfnaakt voor een dun doek in een ongenadig licht en krabbelen met vastberaden lieve woorden van Magne van den Berg en een zachtmoedige, aardse lichamelijkheid van Nicole Beutler aan het pantser van hun publiek. Het komt aan tussen je schildplaten, als iemand je in je ogen kijkt en zegt in zijn leven niet zonder jou te kunnen. Want als er niemand kijkt, wordt er niet gespeeld. De spelerslijven zijn vanavond niet in een vlakkevloertheater te zien, maar op het hoge podium van een degelijke schouwburg, dat bastion dat ooit geslecht moest. Ook die keuze is veelzeggend. Hoeveel stoelen zijn er vanavond gevuld?

Wat (voor altijd) het sterkst onderscheidt van Claus Peymanns oeropvoering van de Publikumsbeschimpfung en van de Liefdesverklaring die Van den Berg en Beutler in 2015 bij fABULEUS maakten, is de leeftijd van de spelerslijven. De energie hier is niet die van aanstormende beginners, fel, alles schoonbrandend. Deze spelers zijn bedachtzamer en minder snel omdat ze een dieper register meedragen. Pezig geworden van hun lange speelhistorie is het vet van de botten geslonken. Het lijf is naakter zo. Meer als dat van ons: imperfect en kwetsbaar. Het toont de fysieke sporen van een leven, het trilt soms een beetje, knieën knakken luid, een gezicht dat begint te krimpen van de rimpels straalt iets van broosheid uit, maar zwak zijn deze lichamen niet.

Ze zijn lenig en speels, zwierig en stoer, kijken ons aan en vragen of we goed voelen hoe we hier aanwezig zijn, met hen, en of we willen luisteren naar wat voor rol wij spelen in hun levens. Zij kunnen kwetsbaar zijn en tonen daarmee kracht. Ze zijn er niet op uit en toch hebben ze autoriteit. In een tijd die van iedereen vraagt om zich maar te wapenen boezemt het vermogen te ontwapenen ontzag in. Geen klap? Het is ontregelend.

En de lijven dragen een bibliotheek aan beelden en betekenissen, ze doen een dans op hun tekst als een Motown-act met een van hen als solist en drie als een vingerknippend koortje er schuin achter; ze gesticuleren met de vaste gebaren uit de tijd van Molière in een historisch kostuum, schrijden flemend als Blanche Dubois op hoge hakken en poseren gevieren als het Ajax van Cruijff en Sjaak Swart toen voetballers voor het eerst fotomodellen werden. Ze sterven, dramatisch, met prachtige laatste woorden, onverwacht of stil.

Zo is de ode aan de kijker ook een ode aan de speler. Die haalt de eigen geschiedenis aan als speler en daarmee de onze als kijkers. En laat liefdevol zien hoe theater nog altijd een gezamenlijk onderzoek blijft, spelers en kijkers samen gravend naar de betekenis van ons mens-zijn. We zitten met al onze ongenuanceerdheid nog steeds allemaal te wachten op verlossing in Café Lehmitz. De helse radio ratelt maar door.

*de rol van Teeuwen wordt vanaf januari gespeeld door Antoinette Jelgersma

Foto: Anja Beutler