‘Niet eerder waren we als individu zo vrij; niet eerder kregen we gezamenlijk zò weinig voor elkaar,’ lees ik in de trein, onderweg naar de voorstelling van Julie Cafmeyer op Theater Aan Zee. Even ontspannen, dacht ik. Even theoretisch inlezen, bleek. Wat Bombastische Liefdesverklaring drie uur later onverbloemd in het publiek zal gooien, kadert de Franse filosoof Marcel Gauchet alvast theoretisch in een artikel van de laatste Groene Amsterdammer: dat we de weg kwijt zijn van individu naar gemeenschap, van onszelf naar de ander. Niet alleen maatschappelijk, ook in onze intiemste relaties is dat zo.

In een solovoorstelling voor telkens dertig man schetst Cafmeyer haar amoureuze leven van de afgelopen jaren, en dat pakt uit als een grote mislukking. De manier waarop ze de materie aanbrengt doet uitschijnen of ze er een wetenschappelijke lezing over geeft. Zoals je dat zou doen over zeg ‘het seksuele leven van de bavianen in Centraal-Afrika’: tafeltje, stoel, laptop, scherm erachter. Ook authentiek beeldmateriaal haalt ze erbij: persoonlijke foto’s, facebookberichten, mails, gekrabbelde briefjes én filmpjes van de daders/slachtoffers/ lieven/minnaars. Ze zijn het allemaal tegelijk want – zo geeft ze groothartig toe – ze is op zoek naar prooi. Liefde is het waar ze wanhopig naar verlangt. En lust, maar dat kan samen.

Ze schetst haar zoektocht niet chronologisch, veeleer logisch. Maar haar directheid verrast. Goed herkenbaar voor het publiek, maar extreem exhibitionistisch van haar kant uit. ‘Stop die reality show van jezelf’ wil je haar halverwege toeroepen, ‘het wordt nog tegen je gebruikt, over twintig jaar!’ (ooit waarschuwde een journaliste in The Guardian: ‘Koop dat tweede paar schoenen niet. Je zal je geld later hard nodig hebben, als je oud bent en alleen! – zoiets wil ik ook haar nu meegeven, vanuit eigen wijsheid). Maar langzaam groeit het besef dat er meer aan de hand is met Cafmeyers ontboezemingen. De toeschouwers die in een halve kring om haar heen zitten (zelfhulpgroepsgewijs) nodigt ze tussendoor uit om haar chat-conversaties en brieven luidop voor te lezen. Alleen of met twee, en zonder dwang. Ook stelt ze genant directe vragen, als om ze mee te betrekken in haar analyse. Algauw valt op dat iedereen er wel mee zit: de sores van het liefdesleven. Het willen en niet kunnen, het niet genoeg of het niet blijven duren, de bombastische liefdesverklaring. Vergis ik me of vertonen de mannen meer ontwijkend gedrag? Of ligt het aan de gemiddeld hogere leeftijd van het publiek in Oostende? ‘Tijd gaat voorbij, liefde gaat voorbij’, zegt er een bitter.

Julie Cafmeyers relaties haperen, nee strompelen, en storten telkens weer te pletter op wat vooral lijkt op een te groot verlangen. Met Jerry – de man die in een camper de vrijheid najaagt – stroomt de liefde niet wederzijds; Marin ergert zich vanuit Kroatië steeds meer aan haar opdringerige oproepen; een andere geeft wél gul terug (en maakt een la vrij voor haar spullen), maar dat doet bij haar dan weer de hunkering verschrompelen; een laatste vraagt bij aanvang al om 3200 euro aan reiskosten naar Tanzania.

Onwillekeurig denk je terug aan je eigen uit de hand gelopen sms-jes en de schreeuw om oneindig veel meer (ík ben een vrouw, ík geef het toe). Opvallend is dat er behoorlijk veel mensen uit het publiek getuigen van een hobbelig parcours. Het is onmiskenbaar een hedendaags gegeven. En het bewijs dat Julie Cafmeyer met haar wilde ontboezemingen een maatschappelijke tendens aangeeft waar nog vaker en diepgaander zal over gereflecteerd worden. Getuige ook haar rijke lijst verwijzingen naar andere kunst- en filosofische werken. Van Chris Kraus’ I love Dick, tot Badiou’s Ode aan de Liefde, van het liefdesparcours van Marina Abramovic en Ulay tot de autobiografische performances van Spalding Gray: als een volleerde wetenschapper deed ze het nodige opzoekwerk.

Ook na de voorstelling blijft het onderwerp nog lang bezighouden (Zou alles echt zijn? Of deels verzonnen? Dat doet er niet toe!) – op een terrasje met rosé.