Alles bestaat uit tegenstellingen in Intouchables: een invalide blanke man in een rolstoel versus een van energie en danskunst blakende donkere man. De eerste puissant rijk, de tweede arm. De eerste een aristocraat, telg van het champagnehuis Pommery. De tweede een jongeman met een crimineel verleden uit de Parijse banlieu. Houdt de eerste van opera, Händel en Bach, de tweede geeft aan zwiepende gitaren de voorkeur. Het zijn de onverwoestbare ingrediënten van een bevochten vriendschap, nu in de Nederlandse theaters te zien met geweldige hoofdrolspelers Huub Stapel als Philippe en Cyriel Guds als Driss.

De oorspronkelijke Franse filmhit uit 2011 trok een miljoenenpubliek. Regisseur Peter de Baan en scenarioschrijver Dick van den Heuvel hielden het oorspronkelijke script tegen het licht van de hedendaagse vluchtelingenproblematiek. Hiermee is Intouchables ofwel de ‘onaanraakbaren’ een uiterst actueel stuk. De cultuurclash mondt uiteindelijk uit in wederzijds begrip en zelfs besef van elkaars onmisbaarheid.

Maar wat wel meteen opvalt is dat De Baan nadrukkelijk de voorstelling heeft gemonteerd met een groot publiek als doelgroep: zeker in het begin breken lelijke platitudes telkens door de verhaallijn heen en zijn de grove seksuele wendingen van een nauwelijks te aanvaarden overdaad. Ook het doorbreken van de vierde wand en het nogal omslachtige schuiven met grootse decorpanelen dragen niet bij tot een volmaakte theatrale remake van het origineel. Er zitten kluchtscènes in die misstaan, zoals die over de tompoezen die Philippes verwende dochter Elisa (Emilie Pos) met Driss’ moeder (Urmie Plein) bij de Hema gaat eten. En assistente Magali (Hanneke Last) is wel erg smal in de taille en extreem breed in de heupen gecast. Het is te clichématig, en dat is jammer: het spel heeft dit alles niet nodig.

Niet zozeer de verhaallijn (want die heeft een stevig fundament in de film) als wel de stijlkeuze zwabbert. Nu eens klucht, dan politiek incorrecte terzijdes, dan weer woede over het onrecht dat bewoners van de banlieu wordt aangedaan: het is veel en te heftig aangezet. Driss voelt zich voortdurend beledigd en het is een wonder dat Guds met zijn energieke spel elk racistisch vooroordeel niet zozeer met woorden pareert, als wel met zijn geweldig vitale aanwezigheid. Dit is echt een voorstelling die gedragen wordt door de spelers, meer dan door het script. Huub Stapel als de volledig verlamde Philippe is perfect in de uitbeelding van een man die zichzelf ondanks alles een ‘bofkont’ noemt. Hij, als ‘sprekend hoofd’, weet in zijn mimiek een enorm scala aan gevoelens uit te drukken, soms vervuld van woede over zijn lot, dan weer fijntjes glimlachend over de werveling die Driss aan zijn leven geeft. Stapel is hartverwarmend en door alles heen vervuld van levensverlangen; dat is het geheim van zijn nieuwsgierigheid naar het straatleven dat Driss leidt.

Ook Cyriel Guds treft door zijn sterke spel. Hij weet uitmuntend elan te brengen ondanks de tegenwerking die hij ondervindt en met zijn charme iedereen voor zich te winnen. Dat maakt hem sympathiek en boeiend. De vraag blijft waarom er zoveel exceptioneel bijwerk, tot een meeklappend publiek aan toe, nodig is om dit in feite zo eenvoudige verhaal te vertellen; met Stapel en deze jonge Guds in de hoofdrollen heb je in feite al een geweldige toneelkracht te pakken. Misschien is het de angst van de toneelregie om qua dynamiek het te verliezen van zo’n indringend genre als film; maar dat zou een onterechte angst zijn, het toneel heeft nu eenmaal zijn eigen schitterende wetten, daar hoeft geen cinematografische flirt bij.

Foto: Joris van Bennekom