Il Trovatore (1852) is de middelste van een opeenvolgende reeks van drie van Verdi’s succesvolste werken. In deze reeks probeerde hij al zijn operakunnen uit op drie verschillende genres, melodrama in Rigoletto (1851), naturalisme in La traviata (1853) en daartussenin het mythisch-magisch romanticisme in Il Trovatore.

Het verhaal van Il Trovatore is notoir complex, en onwaarschijnlijk, ook al is het – losjes – gebaseerd op gebeurtenissen tijdens de bloedige successieoorlog in Noordelijk Spanje van de vroeg-vijftiende eeuw. Iemand als Gerard Mortier, de legendarische intendant van de Brusselse opera, vond het juist opera waarvoor opera is bedoeld, het verbeelden en verklanken van het mythische, dat waarschijnlijk dieper in ons cerebrale systeem zit dan we denken.

Ik hoorde deze opera als kind, op BBC Three, stiekum ’s avond in bed gekluisterd aan een transistorradio, en vond al die ridders en jonkvrouwen maar wat ‘echt’. Ik herinner me nog precies hoe het gezang van de trovatore Manrico van buiten de kasteelmuren opklonk en hoe het zijn rivaal in de liefde graaf Luna tot waanzin moeten hebben gedreven. Terwijl ze even later eigenlijk broers bleken te zijn.

Het verhaal in het kort: graaf Luna en de troubadour Manrico zijn verliefd op dezelfde jonkvrouw Leonora, die echter alleen gediend is van Manrico. De mannen weten niet dat ze eigenlijk broers van elkaar zijn. Manrico is opgevoed door de zigeunerin Azucena, wier moeder door de vader van Luna en Manrico ooit beschuldigd werd van hekserij en veroordeeld tot dood op de brandstapel. Als wraak wilde Azucena nog een zoontje van de oude graaf op de brandstapel gooien, maar in verwarring werd dat haar eigen kind, en nam ze Manrico mee, die ze opvoedde als een eigen zoon.

De twee broers komen tijdens de oorlog tegenover elkaar te staan. Leonora krijgt abusievelijk te horendat Manrico in de strijd is  omgekomen. Ze neemt vergif in, maar dan verschijnt Manrico toch in levenden lijve en ze sterft in zijn armen. Luna steekt Manrico dood, waarop Azucena hem in de laatste seconden van de opera laat weten dat hij zijn eigen broer heeft omgebracht.

Het is een opera over een dodelijke broederstrijd, die toch ook hoop op verlossing biedt. Het stuk lijkt uit de sprookjeswereld te komen, maar misschien is het dit soort opera waaraan in Odessa tussen alle ellende door nu de meeste behoefte bestaat. Gelukkig is het gezelschap nog steeds in staat te toeren.

De opera is moeilijk uit te voeren vanwege alle magische verwikkelingen én de extreme vocale eisen die aan de protagonisten worden gesteld. In 2015 huurde De Nationale Opera zelfs Àlex Ollé van het Spaanse spektakeltheatergezelschap La Fura dels Baus in om het werk te regisseren, nadat het hier in geen jaren te zien was geweest. Qua regie een gelukkige keus, maar op de – ongetwijfeld goed betaalde – operaster Violeta Urmana als Azucena na schoten volgens velen de solisten tekort.

Het is daarom extra interessant om een enscenering te zien, waarin geen La Fura dels Baus- of Urmana-budgetten beschikbaar waren en die gewoon moet kunnen reizen.

Het is terecht dat De Nationale Opera er in 2015 in elk geval voor zorgde dat de rol van Azucena in orde was, omdat Azucena dramatisch eigenlijk de spilfiguur is. Verdi liet de keuze van de premièreplaats zelfs mede afhangen van de beschikbaarheid van een goede Azucena. Haar rol wordt in deze productie vertolkt door Maria Berezovska, die over een volle brede mezzosopraan-stem beschikt en ook op het toneel overtuigt.

De Leonora, Yuliia Tereshchuk, vibreert wat zwaar hier en daar, maar alle noten zijn er. Interessant is dat Leonora en Azucena ongeveer even oud lijken, waardoor voor beide mannelijke hoofdrollen moederfiguur versus geliefde-driehoeken ontstaan.

Manrico is vocaaltechnisch een uitzonderlijk zware rol, met veel spinto-passages (redelijk hoge noten die forte, met volle ademkracht dienen te worden gezongen), maar ook veel nóg hogere, bijna falset-noten, die juist bijna pianissimo moeten klinken. De forte-passages haalt tenor Leonid Shoshin prima, en in uiterlijk en acteren is hij ook een overtuigende Manrico. Maar het gaat minder in die allerhoogste noten. Ook daar schakelt hij geregeld door naar forte, wat afbreuk doet aan de amoureuze en intieme muziek.

Graaf Luna Ilya Markiv is een mooie bariton en zijn uiterlijk past ook visueel goed bij de rol. Toch zitten er ook een zachte en een tragische kant aan de rol en die kunnen dramaturgisch wat meer reliëf krijgen. De kleinere rollen zijn prima bezet, met name de kamenierster, Tetiana Muliar, de legercommandant en de bode, wat past bij een stadsopera met een solide ensemble in huis, waar alle rollen uit eigen gelederen moeten worden bezet.

De telkens wisselende decors (ontworpen door de Nederlander Karel Spanhak; het Nederlandse Music Theatre Management maakt al jaren internationale coproducties met opera- en balletensembles in Oost-Europa en de voormalige Soviet-Unie) roepen beelden op van kastelen en kloosters, maar zijn tegelijkertijd tijdloos atmosferisch.

Daaraan doet enigszins afbreuk dat regisseur Thilo Reinhardt weliswaar een strakke personenregie voert, maar het koor van de soldaten wat veel met zwaarden laat zwaaien en het koor van de zigeuners met drinkbekers.

Odessa beschikt over een geolied orkest met fraaie klanken van de strijkers, de houtblazers en het koper, die onder leiding van dirigent Igor Chernetski een gedetailleerde benadering van de partituur laten horen, in combinatie met een juist gedoseerd gevoel voor de grote passies in het werk. Ja, zoals het hoort krijg je toch geregeld dat juiste kippenvel.

Al met al een overtuigende Trovatore. En dat veel mensen nog steeds vinden dat deze opera ‘echte’ opera is blijkt uit de uitverkochte tournee.

Foto: Opera Odessa