Voor ons torent een reusachtige Bühne met drie verdiepingen. Bovenin Wotans gloednieuwe, nog maagdelijk witte burcht Walhalla, als een kerkorgel. Onderin de Rhein, een troebele poel waarin de resten drijven van een plafond uit een voorname ruïne. Uit het stucwerk steekt een kroonluchter omhoog. Middenin het orkest, vol in het zicht. Weg met de orkestbak uit de operatraditie.

Nog voordat er één noot heeft geklonken, bewijst dat zich als een meesterzet van regisseur Johan Simons en zijn dramaturgen Tobias Staab en Jan Vandenhouwe, die een nieuwe productie maakten van Richard Wagners Das Rheingold voor de Ruhrtriennale, waar Simons intendant is. De musici komen niet van achteren op, als de brave dienaren van andermans feestje, maar van voren. De Griekse dirigent Teodor Currentzis voorop, gearmd met twee van zijn bassisten uit MusicAeterna, het orkest uit het Russische Perm dat hij leidt. Het orkest dat deze Rheingold niet begeleidt, maar dat daarin een hoofdrol vervult. Precies zoals Wagner het altijd bedoeld had met zijn uitvinding van het Gesamtkunstwerk, waarin tekst, muziek en dans op gelijk niveau staan. Elkaar aanvullen, maar ook tegenspreken, verstoren, corrigeren.

De energie spat er vanaf, vanaf het moment dat die drie gearmde muzikale krijgers de middelste etage van het podium bestijgen. Dan gaan de Rheintöchter aan de gang. Drie kekke jonge vrouwen. Oké, ze laten zich door Alberich van hun goud beroven. Maar wat kunnen ze zingen! En acteren! En Alberich dan – bariton Leigh Melrose is de onbetwiste ster van deze voorstelling. Hij worstelt en wroet en moddert niet alleen met zijn lichaam in die poel, maar ook met zijn stem.

Melrose trekt een onwaarschijnlijk register open van vocaal gesis, gegrom en spastisch gekronkel, en blijft al die tijd woordelijk verstaanbaar. En zo gaat het maar door. Wotan (de bas Mika Kares) – superieur. Loge (Peter Bronder, tenor) – schitterend. Erda (de alt Jane Henschel), helemaal aan het eind – indrukwekkend. En dan dat Russische orkest, met die Griek ervoor! Echt een ongelooflijke combinatie. Deze Rheingold roept louter superlatieven op. Als ik zeven sterren had te vergeven, had-ie ze gekregen. Tien ook. Voor de uitvoering, die supergoed is. En voor het concept, de visie van Simons en de zijnen.

Waarom doen we opera voortaan niet altijd zo, vraag je je als toeschouwer af? Met dat orkest in het midden, als volwaardig deelnemer aan de productie? Maar dat gaat dus niet – en in dit op zich treurige antwoord schuilt ook een belangrijk deel van de grootsheid van deze turbo-Wagner. Voor de Ruhrtriënnale doen Simons c.s. de Rheingold, en niets dan de Rheingold. Dit is geen opmaat tot een complete Ring des Nibelungen. Helaas, en tevens de enige juiste keuze.

Want wat zij wilden, was reflecteren op de bakermat van het festival. De voormalige Ruhrpott met zijn kolenmijnen, staal- en cokesfabrieken. Meer dan anderhalve eeuw lang was het een industrieel powerhouse. Opeenvolgende kolen- en staalcrises deden het gebied de das om. Vanaf midden jaren tachtig stonden de mijnschachten, pakhuizen en machinehallen zo’n twintig jaar leeg. De Ruhrtriënnale ontstond, in 2001, om het gebied nieuwe impulsen te geven.

Het was wijlen Gerard Mortier, de eerste intendant, die de term ‘industriekathedralen’ muntte, voor al die merendeels reusachtige leegstaande fabriekspanden. Mortier bedacht ook dáár te gaan spelen, in plaats van in traditionele theaters. Het is dan ook geen toeval dat Johan Simons een van zijn opvolgers is geworden. Met zijn groep Hollandia speelde Simons ook al in leegstaande fabrieken en andere niet-gebruikte ruimtes buiten het gewone speelcircuit.

Simons’ Das Rheingold staat in zo’n industriekathedraal: de Jahrhunderthalle in Bochum. Een voormalige staalfabriek: de Bochumer Verein für Bergbau und Gußstahlfabrikation (BVG), een van de eerste en beste in continentaal Europa, die teruggaat tot 1839 en lange tijd de voornaamste concurrent was van het veel bekendere Krupp, de staalfamilie die door Luchino Visconti werd vereeuwigd in zijn film The Damned.

Zulke gebouwen bieden mogelijkheden die in ‘gewone’ theaters en operahuizen eenvoudigweg niet zijn te realiseren. De Jahrhunderthalle is 240 meter lang, om te beginnen. Het dak is van glas, en ook achter de Bühne verrijzen immense vensters. Tijdens een van de Rheingold-uitvoeringen aldaar begon het hevig te onweren. Via het glazen dak deden donder en bliksem een potje wie-heeft-de-langste met Currentzis en zijn orkest.

Maar bovenal is deze Rheingold bedoeld als een eerbetoon aan dit unieke gebied, waar menselijk vernuft stuitte op menselijke wreedheid – de uitbuiting van de mijnwerkers en staalarbeiders, de immense verdiensten van de lokale industrie tijdens Eerste en Tweede Wereldoorlog – en op de grenzen van de schepping. Eerst verdwenen er complete oerwouden, begin negentiende eeuw, toen staal nog gemaakt werd met behulp van houtskool.

En daarop volgde de smog van de steenkool, en de verzakkingen die de leegrakende kolenmijnen in de Ruhr aanrichtten. Kolen worden er nauwelijks nog gewonnen in Duitsland – de laatste mijnen zullen in 2018 sluiten. Maar die laatste mijnen worden leeggehaald door robots, zo geavanceerd, dat ze een nieuw en zeer gewild Duits exportartikel zijn geworden. In China, Mongolië en Afrika zullen Duitse mijnrobots de mijnwerkers dáár brodeloos maken.

Zie daar de geschiedenis en de traditie die Simons met deze Rheingold wilde vieren. De onderwereld van de mijnen en fabrieken, de bovenwereld met de villa’s van de staal- en kolenmiljonairs, en daar tussenin dat briljante orkest, als stoker van en tussen beide. Als Alberich zijn goud toont, houdt hij trots een brok steenkool omhoog.

Zoiets laat zich buiten de Ruhrpott niet herhalen. Dat is jammer, en maar goed ook tegelijk.

Foto: Michael Kneffel