Het is een mooi effect: de toeschouwers in het Amsterdams Marionetten Theater zien eerst de Opéra in Parijs voorbij schuiven, vervolgens de Westerkerk en daarna het Marionetten Theater zelf. Het zijn gefiguurzaagde, fraaie bouwwerken. Op de voorgrond bespeelt componist Jacques Offenbach de piano. De vellen bladmuziek schrijft hij vol met een ganzenveer, daarna vliegen de composities door de lucht. Het zijn slechts enkele van de fraaie, poëtische scènes uit de opéra comique Het Luchtkasteel (Le 66, 1856), die het marionettentheater uitbrengt in het huistheater in Amsterdam, een voormalige smederij.

De voorstelling was in december 1998 al eerder te zien in het theater. De korte opera behoort tot het genre primitif et gai, eenvoudig en vrolijk, waarmee Offenbach destijds in zijn eigen theater aan de Champs-Elysées tegenwicht bood aan het zwaarwichtige en vaak pompeuze operawerk van zijn tijd.

De marionettenspelers vertellen het verhaal van Jeannot en Jeannette, een jonge herder en zijn vriendin, die onderweg naar Parijs marskramer Bertrand tegenkomen. Ze leven onderweg van zang en dans, en leiden een gelukkig maar sober bestaan. De marskramer verkoopt aan Jeannot een lot en hij rekent zich rijk: hij meent dat het winnende nummer 66 is, vandaar de Franse titel. Hij gedraagt zich als een miljonair, kleedt zich duur en is vooral verguld met zijn zijden zakdoek, dat is voor hem het symbool van ultieme rijkdom. Deze verandering maakt van hem een ‘zot’, zoals zijn vrouw zingt in een verrukkelijke aria.

De opera heeft een duidelijke moraal: halverwege komt het echtpaar de marskramer opnieuw tegen en dan blijkt dat Jeannot zichzelf vergeefs rijk heeft gerekend: het winnende lot is niet 66 maar 99. Ze draaien de cijfers om en om en uiteindelijk bewijst een punt naast de beide getallen de uitslag.

Er zijn meer verrassende wendingen in het libretto, dat geschreven werd door De Forges en Laurencin. De bewerking voor marionetten en de regie zijn van Hendrik Bonneur en de vertaling is van Frederieke Cannegieter.

Interessant is ook de muzikale bewerking door pianist Vaughan Schlepp. Hij bespeelt de Pleyel, een dichterlijk klinkende piano die ook de voorkeur genoot van Chopin. De muzikale begeleiding door piano, cello en accordeon is subtiel gekozen, want Offenbach liet geen uitgeschreven partituur na, slechts een pianoversie.

De vondsten in de uitvoering zijn fantasierijk en geestig, zoals de wegvliegende zijden zakdoeken aan het slot, de vogels die fladderen, de auto die over het podium rijdt, het vallende aapje van de achterbak. Een mooi beeld is de schommelende Jeannot die opeens van de schommel tuimelt, op zijn kop in de lucht hangt, en vervolgens weer neerkomt op een andere schommel. Een acrobatische toer.

Het Amsterdams Marionetten Theater is een onmisbare en noodzakelijke theatervorm die de toeschouwers, waaronder veel kinderen, veel leert over deze manier van theater maken. Daarom is het des te spijtiger dat het Amsterdams Fonds voor de Kunst in augustus 2016 besloot het gezelschap geen subsidie te verlenen. Volgens regisseur Bonneur na afloop is ‘nooit een commissielid naar een van de voorstellingen komen kijken’. Dat maakt het extra wrang en onterecht.

Het marionettentheater heeft een lange traditie en vooraanstaande toneel- en filmregisseurs putten er inspiratie uit. Het is altijd weer een wonder te zien dat poppen, gesneden uit lindenhout, aan duidelijk zichtbare draden tot leven komen. Het genre vereist een grote mate van verbeeldingskracht van de toeschouwers, en juist dat maakt het poppenspel tot een onmisbare kunstvorm. Een componist als Joseph Haydn schreef al in de achttiende eeuw marionettenopera’s voor het hoftheater van kasteel Esterhazy in Hongarije. En een filmregisseur als Fellini maakt treffend gebruik van marionetten. Daarom verdient het Amsterdams Marionetten Theater alle lof en vooral ook: alle redenen tot voortbestaan.