Wat een vreemd, hobbelig kunstwerk is Het kanaal. Gecreëerd in opdracht van het Antwerp Queer Arts Festival is het een samenstiksel van verschillende intenties: een komische en een tragische, een verhaal over vluchtelingen en een over queer, in een vorm waar – via de samenwerking met Muziektheater Transparant – muziek en theater moeten samengaan. Het resultaat is een wat onevenwichtige theatervoorstelling over het ‘vreemde’ die misschien net door zijn eigen awkwardness toch blijft fascineren.

Auteur en journalist Gaea Schoeters schreef twee monologen die zich op het toneel parallel ontrollen. Actrice Katelijne Verbeke is een transgendervrouw die op de krijtrotsen van Dover aan de rand staat, acteur Adams Mensah een vluchteling op het strand van Calais. Tussen hen in: het kanaal. De een wil erin sterven, de ander erover zwemmen om te leven. Verschillen ze sterk in hun doods- respectievelijk levensdrift, dan ligt aan de basis wel het gedeelde gevoel een outcast te zijn. In beide gevallen is het de onverdraagzaamheid van de samenleving die hen dwingt tot (een gewisse) suïcide. Maar de uitkomst is anders – het toeval leidt in Schoeters’ tekstconstructie op een absurde, bijna magisch-koldereske manier tot een verrassend einde.

Een derde stem spreekt mee: Shakespeare, die in een recent ontdekt tekstfragment uit een toneelstuk rond Thomas More rake dingen zegt over de brute omgang van Londenaars met de instroom aan vluchtelingen uit het continent, op de loop voor religieuze vervolging. Sopraan Naomi Beeldens zingt als een schalkse commentator de tekst die door componist Annelies Van Parys op muziek werd gezet en die de persoonlijke verhalen van de twee protagonisten in een ruimer kader plaatsen. Het verlangen om te ‘mikken op iets beters’ is van alle tijden, van alle culturen. En dus spreken de protagonisten bij aanvang in het donker: twee stemmen met een gedeeld lot. Pas later zie je dat een gezicht wit, een ander zwart is.

Het is moeilijk om de moraliteit buiten de deur te houden wanneer het gaat om onderwerpen die te maken hebben met politiek of maatschappelijk delicate kwesties. ‘Toneel (is) spiegel en geweten van wat de wereld wil vergeten’, zo stipt de commentator in Het kanaal knipogend aan, maar hij vergeet erbij te zeggen dat dat enkel het geval is bij sterke kunst. De laatste jaren is de theaterkritiek in toenemende mate moralistisch geworden, in die zin dat ze de kwaliteit van een voorstelling verwart met de urgentie van de boodschap – het lijkt onmenselijk om een voorstelling die stem tracht te geven aan minderheden of die een situatie van onrecht aanklaagt te bekritiseren op basis van vormgebreken. Toch is dit wat dient te gebeuren. Kunst kent geen (ir)relevante onderwerpen, alleen een beter of slechter bemiddelde vorm.

Ik moet het even kwijt, omdat ik merk dat ik de neiging heb om mezelf te censureren in het geval van Het kanaal – en ik bedenk nu plots dat dat misschien ook wel voor de makers geldt. Het verschil in kwaliteit tussen de monoloog van de vluchteling en die van de transgender is opvallend. Waar de een een sentimenteel verhaal vertelt waarin hij met het vingertje zwaait en in de rol kruipt van slachtoffer – het wij/zij discours dat hij aanvalt, houdt hij vooral zelf – houdt de tweede het relaas van een sterke persoon die ons door haar onweerstaanbare ironie, haar scherpe analyse van de samenleving en krachtige houding wél weet te raken. (Kijk, ik aarzel al: mag je een verhaal over stervende baby’s sentimenteel vinden? Ik denk het wel. De opgeroepen verbeelding is sentimenteel, niet de realiteit onder de woorden.)

Door dat onevenwicht stuiteren we in Het kanaal voortdurend van een monoloog die ons binnentrekt – Verbeke is a propos in grote doen – naar een verhaal dat (los van de performance van Mensah) irritatie en weerstand oproept. De tekstuele echo’s tussen beide kunnen de kloof niet overbruggen, zodat je het gevoel blijft houden dat je naar twee afzonderlijke verhalen luistert, waarbij zich dan nog een muzikaal verhaal voegt, zonder dat de drie componenten één wereld vormen.

In het licht van die brokkeligheid past het absurdistische einde dan plots wél weer wonderwel – het geeft Het kanaal op slag het aura van een onconventioneel kunstwerk, eentje dat niet gehoorzaamt aan de gekende wetten van logica of vormcompositie. En dat is fijn, want in scenografie (paraplu’s, wetsuits, allemaal nogal expliciet) en regie blijft Het kanaal hopeloos statisch en klassiek. De grilligheid van het slot breekt daarop in, het brengt de gekte binnen die deze voorstelling nodig had om uiteindelijk toch nog te beklijven.

Foto: Koen Broos