‘Ik weet niet waar ik moet beginnen.’ Met deze bekentenis richt Ilke Paddenburg als de jonge filosofiestudent Marie zich tot het publiek. Ze sluit een verbond met ons: ze spreekt de toeschouwers met ‘U’ aan, en behoudt daardoor afstand.

In de toneelbewerking door Internationaal Theater Amsterdam van De wetten (1991) van Connie Palmen accentueert de wanhoop precies waar het om gaat: student Marie raakt verstrikt in het wervelende, tollende doolhof van haar eigen gedachten. In de oorspronkelijke roman staat deze zin in het laatste, zevende hoofdstuk. De bewerking van regisseur Eline Arbo en dramaturg Peter Van Kraaij volgt de roman niet chronologisch: het slothoofdstuk is het dramatische stramien voor de hele voorstelling, als het fundament.

Een belangrijk accent in deze theatrale versie zijn de terzijdes die Paddenburg het publiek toevertrouwt. Een sterk en beproefd procedé, dat in dit geval extra betekenis krijgt: de hele roman draait om binnen- en buitenwereld, om de gedachtegang dat de ‘ik’ pas bestaat dankzij de ander. We zijn allemaal personages in het verhaal dat de ander over ons vertelt, en de cruciale vraag is dan ook: wie ben ik, als ik alleen maar besta dankzij die ander? Je kunt er gek van worden, dat is precies wat de voorstelling uitdrukt: hoe gek makend denken kan zijn. Al snel vallen namen van filosofen als Socrates, Foucault, Derrida, niet om te imponeren maar als ijkpunten voor de ‘existentiële wanhoop’ van Marie. Socrates bijvoorbeeld schreef zelf nooit, aldus Marie, maar hij is wel een personage geworden in ons denken.

Een reusachtig draaitoneel, ontworpen door Roel Van Berckelaer, symboliseert zowel het Amsterdam van de jaren tachtig waarin het boek zich afspeelt als de mentale speurtocht van Marie. Ze zoekt haar toevlucht bij zeven personages: de astroloog, epilepticus, filosoof, priester, fysicus, kunstenaar en psychiater.

We zien Marie fietsen door het donker, ze valt, wordt door een behulpzame jongeman opgeraapt. In de eerste scène ontmoet ze de astroloog (Maarten Heijmans) die haar in soms onnavolgbare taal de stand van de sterren verklaart en haar afhankelijkheid daarvan: alles wat je onderneemt, staat al in de sterren geschreven. Marie is boogschutter-schorpioen met een sterke overheersing van Mars. Haar droom is het schrijverschap, en hoe kunnen de sterren haar daarbij raden?

De ontmoeting tussen de astroloog en Marie, die werkt in een antiquariaat in de Pijp, wordt vaardig snel gespeeld ondanks het hoge denkgehalte. We zien Maries fascinatie voor de kennis van deze morsige man in combinatie met een sterke aantrekkingskracht die hij op haar uitoefent. Dat heen en weer schieten tussen het willen luisteren en opgaan in de ander én het zoeken naar de eigen identiteit bepaalt de speelstijl van De wetten.

Arbo en Paddenburg weten in elke ontmoeting een nieuw facet op te laten lichten. Telkens als je als toeschouwer denkt ‘dit is de kern’, schiet de voorstelling naar een nieuwe wending. De filosoof (vertolkt door Chris Nietvelt) leert haar zichzelf te aanvaarden, maar de epilepticus (Jesse Mensah) sticht juist complete verwarring. De priester (Steven Van Watermeulen) houdt er een pervers geheim liefdesleven op na, waar Marie op bijna sinistere, wraakzuchtige manier gebruik van maakt.

Janni Goslinga is de fysicus met wie Marie de fysieke liefde ontdekt, maar écht vervulling biedt die niet. Het grote tweepersoonsbed (niet bepaald een eenpersoonsbedje in een eenzame studentenkamer) wordt geleidelijk aan de werkelijke plaats van handeling. Dat is niet voor niets: Maries queeste naar denken als verlossing voor al haar conflicterende gedachten verandert geleidelijk in een zoektocht naar erotiek en lichamelijkheid.

In samenspel met de kunstenaar (Eelco Smits) breekt de werkelijke tragiek van De wetten door, en dat is knap gedaan door Arbo. Marie beseft dat ondanks alle filosofische dwaalwegen in haar hoofd de uiteindelijke zingeving schuilt in geluk, fysiek én mentaal. Het cerebrale verliest van het zinnelijke. Maar geluk betekent ook afhankelijkheid van de ander. Deze onthutsende ontdekking leidt tot emotionele, knappe scènes tussen de kunstenaar en Marie. Zij is verslaafd aan hun lichamelijke liefde, maar telkens gaat hij weer weg, sluit hij zich op in zijn atelier.

‘Hij komt terug’, verzekert Paddenburg ons, liggend tussen de lakens. Als hij terugkomt, elke keer onverwacht, dan vliegen ze elkaar in de armen. In één briljante scène komen filosofie en seksualiteit prachtig samen als Marie haar scriptie over Socrates voor haar naakte onderlichaam houdt en de kunstenaar de bladzijden razendsnel omslaat, steeds intiemer naar het eind toe. Zij plakt op haar beurt de uitgescheurde bladzijden op zijn blote lichaam. Het is een symbolische sleutelscène die de gehele voorstelling dramatisch perspectief biedt. De vragen blijven komen, bij Marie en ook bij de toeschouwer: als de ander voorwaarde is voor geluk, als je niet alleen in je eigen binnenwereld kunt leven, maar beseft dat de buitenwereld essentieel is, hoe gelukkig ben je dan werkelijk?

Wanhoop dus. Wanhoop van denken en wanhoop in het hart. De psychiater uit de roman in het laatste, verlossende hoofdstuk is op het toneel muzikant geworden, Thijs van Vuure. Aan de zijkant van het toneel bespeelt hij een keur aan instrumenten, van piano tot steelguitar, waarmee hij de losse scènes aaneensmeedt. Hiermee leidt hij langzaam het bevrijdende slotbeeld in, waarin muzikale versterking en tuimelende lichteffecten, alsof het hele universum een astrologische duizeling is, Marie laten inzien dat ze aldoor leefde onder een ‘korst’. Hiervan moet ze zich bevrijden. Het overvolle toneelbeeld verdwijnt in de hoogte, Maries queeste of zo je wilt kruisweg is voltooid, en ze kan de leegte aanvaarden.

Eline Arbo en het ITA Ensemble verbeelden toegewijd en vol dynamiek de pijn van het denken die leidt tot vereenzaming. Marie raakt verstrikt, scène na scène, ontmoeting na ontmoeting. Verstrikt in zichzelf. Destijds, bij publicatie in 1991, was Connie Palmens roman opzienbarend; met deze toneelversie blijkt nog steeds de zeggingskracht van haar boek.

De kritische vraag die je bij de enscenering kunt stellen is of de mannen en vrouwen (acteurs en actrices) die Marie op haar weg ontmoet wel zoveel inzet en passie ook van haar zijde waard zijn. De filosoof is ronduit kil, de epilepticus solt met haar, de fysicus pleegt overspel, de astroloog is viezig en de kunstenaar is behoorlijk egoïstisch. Ergens noemt Marie dat de ‘drang tot het fatale’ (le besoin de la fatalité). Dodelijke aantrekkingskracht van de ander. Daarom is de meest cynische scène uit de voorstelling Paddenburgs woedende versie van de song You Make Me Feel Like A Natural Woman zo goed: ze zingt het tegen de kunstenaar, in een schitterende vlaag van zelfbevrijding.

Foto: Dim Balsem