Ze zou op wereldreis gaan misschien, om te beginnen naar Italië, op de motor. En naakt zwemmen in een baai en spaghetti leren eten en nog veel meer. De jonge prinses Wilhelmina vertelt haar geheime wensen aan Kwadjo, een gewone jongen uit Suriname. Maar wat zou hij eigenlijk willen?

De Gouden Koets is de feestelijke openingsvoorstelling van Het Krakeling Festival, een jaarlijks terugkerend festival waarin op diverse locaties in Amsterdam jeugdtheatervoorstellingen te zien zijn. Het is de derde keer dat Urban Myth samenwerkt met coproducenten Theater De Krakeling en STIP Theaterproducties. Eerder maakten zij Martin Luther King (2018) – de voorstelling won een Gouden Krekel voor meest indrukwekkende jeugdtheatervoorstelling) en Waarom is het stil in de stad? (2020).

Het publiek is in alle opzichten divers, kleur, leeftijd en uitstraling: van glitterjurkjes en galakleding tot spijkerbroeken en hoodies. Er zijn ballonnen, lekkere hapjes en toespraken van Krakeling-directeuren Kees Blijleven en Marleen Lamers, die terecht concluderen dat ze dat maar aan de kinderen moeten overlaten. Dominic, de Amsterdamse jeugdburgemeester, opent het festival en na afloop zijn er champagne en kindercocktails.

Het is een actueel en controversieel onderwerp, dat van de Gouden Koets, die op dit moment te bezichtigen is in het Amsterdam Museum, dat ook partner van de voorstelling is. Tot voor kort maakte het koninklijk paar nog ritjes in het koninklijk rijtuig, maar nu staat de koets ernstig ter discussie vanwege een van de zijpanelen, getiteld Hulde der Koloniën. Daarop staan geknield mensen van kleur die hun giften overhandigen aan een witte jonge vrouw die Nederland uitbeeldt.

Tess Ellis creëerde het inventieve toneelbeeld voor de voorstelling: een verzameling vierkante blokken in diverse maten die aan alle kanten beschilderd zijn. Op elkaar gestapeld vormen ze de Gouden Koets, los van elkaar zijn er allerlei details zichtbaar van de gewraakte zijkant van de koets.

In de voorstelling springen we terug in de tijd. Het is 5 september 1898: morgen wordt prinses Wilhelmina op haar achttiende tot Koningin der Nederlanden gekroond. De avond ervoor bekijkt ze in het Paleis voor Volksvlijt het cadeau van het Nederlandse volk dat met kwartjes bij elkaar is gespaard, een heuse gouden koets. Ze ontmoet daar Kwadjo, een gewone jongen uit Suriname.

Het uitgangspunt van tekstschrijver en regisseur Jörgen Tjon a Fong is spannend. Twee jonge mensen die elkaar niet kennen en geen idee hebben wie de ander is. Hoe kijken ze naar elkaar? De spelers, Birgit Schuurman en Urvin Monte, springen in en uit hun rol. Ze kissebissen over wie wie mag spelen. Allebei willen ze wel Wilhelmina zijn, maar Monte vindt toch dat hij de kans om eindelijk een mooie zwarte mannenrol te spelen niet mag laten lopen. Ze worden begeleid door Dennis Bordeaux op gitaar.

Het publiek wordt vanaf het begin betrokken bij de voorstelling. ‘Hoe zou een prinses eruitzien?’ Blond, lang haar, roze jurk. ‘Wat doet een prinses zoal?’ Zeuren, toespraken houden, slapen, taart eten met een prins. ‘Karakter?’ Tuttig, lief, arrogant, verdrietig, heel boos. Een jongetje wordt uit het publiek gehaald om deel te nemen aan een quiz. Het is een wat obligate vorm met een hoge schattigheidswaarde maar het levert educatief dan wel theatraal weinig op.

Dat geldt voor de voorstelling als geheel: sympathiek maar (te) weinig diepgang. We leren door de ogen van Kwadjo de prinses kennen als iemand die ook maar is opgezadeld met een leven dat ze niet zelf heeft gekozen. Een prinses moet altijd maar dingen doen, legt ze uit. Ingezoomd wordt op een scène waarin ze haar (dan al zieke) vader belooft dat ze hem zal opvolgen. Omgekeerd leren we dat Kwadjo naar Nederland wordt gestuurd vanwege zijn zieke moeder die niet lang daarna zal sterven. Ze weten dan nog niet dat hij samen met andere mensen uit Suriname tentoongesteld zal worden in het Nederlandse koloniale paviljoen van de wereldtentoonstelling in Amsterdam, in 1883. Er zijn meer parallellen, behalve die jonggestorven ouders. Allebei zijn ze in zekere zin opgesloten in een kooi en allebei zijn ze vooral object van de blikken van anderen. Maar de verschillen zijn aanzienlijk groter.

Jammer is dan ook dat het perspectief van Kwadjo veel minder uit de verf komt. De prinses leren we een beetje kennen: ze is ‘gewoon’ een meisje van achttien die het ook allemaal niet zo zeker weet. Al zou ze misschien liever op die motor de wereld gaan verkennen, ze blijft toch trouw aan de belofte van haar inmiddels overleden vader. Maar van Kwadjo weten we eigenlijk niks. Wat heeft hij gedaan als jongetje van acht, alleen in de grote stad, na die tentoonstelling, toen zijn moeder overleden bleek en hij niet meer terug kon? Hoe ziet zijn leven eruit? Hij is nu grotendeels gereduceerd tot een klankbord voor de prinses en dat kan toch niet de bedoeling zijn.

Foto: Jean van Lingen