Als je in het Plein Theater in Amsterdam Swart Gat G̶o̶u̶d̶e̶n̶ ̶E̶e̶u̶w̶binnenstapt, ligt er links in de donkere, smalle gang een boek uitgestald. Door de belichting wordt het een tafereel, met kleine glimmende schelpjes en witte handschoenen aan weerszijde. Het lijkt een oud kasboek, maar ook zonder mijn bril op te zetten weet ik eigenlijk meteen al dat het gaat om de inventaris van een plantage, en dat die voor een deel uit mensen bestaat, gekocht op een markt. Ook als je door de deurwacht wordt aangespoord om door te lopen, herken je de logica van het Nederlandse slavernijverleden.

Als je na deze straffe opmaat een dikke laag fluweel opzij schuift om de theatrale installatie in te stappen, ontvouwt zich langzaam en tegelijkertijd met grote stappen een hele andere wereld. Hoewel wat bleke gezichten in zeventiende eeuws kostuum enkele stoelen in de zaal bezetten, en een intrigerende tekst van Vondel voorbij komt in het openingswoord van Tolin Erwin Alexander, kantelt Swart Gat G̶o̶u̶d̶e̶n̶ ̶E̶e̶u̶w̶ het perspectief effectief naar het leven van Marrons toen en nu.

Theater- en documentairemaker Alexander vergelijkt zwart zijn met het effect van zwarte gaten, je weet dat ze er zijn, maar je kunt ze niet zien. ‘Slechts de contouren van een verborgen lichaam lichten op.’ Terwijl Alexander de eenzame toeschouwer welkom heet vanaf een vooraf opgenomen video-bestand op een laptop, vraag ik mij af of ik de gekopieerde gezichten van de zeventiende eeuwse mannen moet herkennen? Is een van hen misschien Vondel of een VOC-admiraal? En wie is die zwarte officier dan? Of zijn dit helemaal geen officieren, maar bedienden in livrei?

Van een wereld van hiërarchie, culturele orde en uitsluiting stapt de bezoeker van boomstam naar boomstam, met de geur van water in de neus, een andere logica binnen. Van scène naar scène word je deelgenoot van een aantal wezenlijke gebruiken en rites van de Marrons, verbonden met Afrikaanse roots, het leven in de jungle van Suriname en in Nederland.

Het beschilderen van het lichaam met witte klei als vorm van voorouderverering, het gebruik van kruiden als geneesmiddel, hoe het vele water van de jungle de vernedering wegwaste, en hoe ‘de marronage bestond uit het wissen van sporen, door de jungle vluchtend van moeras naar moeras, van rivier naar rivier’. Alles staat in nauw contact met de natuur, die een hele andere vorm van leven en kennis met zich meebrengt dan die van ‘het burgerlijke Europa’, zoals Vondel wordt geciteerd.

Berith Danse, die decennialang met de Theatre Embassy in Zuid-Amerika, Afrika en Azië werkte aan grote theaterprojecten, en sinds 2003 ook al zes theatrale tentoonstellingen maakte over de Nederlandse slavernij, laat in haar samenwerking met Alexander zien hoe de vervloekte diorama’s van het AfricaMuseum in Tervuren en andere traditionele koloniale representaties van een weerwoord kunnen worden voorzien.

De setting is eenvoudig. Het pad draait naar binnen, als een spiralend labybrinth, waar verschillende tijden in elkaar verglijden. Het effect is gevoelig, affectief, niet objectiverend, maar subjectiverend.

Als je na twintig minuten buiten staat, voelt dat als slechts een begin, een tipje van de sluier, een uitnodiging om zelf verder te gaan. Maar juist de losse, energieke inzet gecombineerd met ernst, aandacht voor detail en het achterwege blijven van welke didactische neiging dan ook, brengt een gevoel over, een belichaming, een ontmoeting, alsof je bij iemand op bezoek bent geweest.

Coronamaatregelen hebben vast ook dit project voor een deel beperkt, maar het performatieve, poëtische in taal en beeld, en het affectieve van de toon, spreken ‘boekdelen’. Hier zou men niet alleen in het museum van Tervuren een voorbeeld aan kunnen nemen.