De voorstelling begint en eindigt met een knal: het pistoolschot dat Martin Luther King precies vijftig jaar geleden op het balkon van het Lorraine Motel in Memphis fataal werd. In het uur daartussen zien we hoe King zich verzet tegen de rassenscheiding in de Verenigde Staten, maar ook de weerstand die zijn verzet oproept.

José Montoya speelt Martin Luther King, die als zorgeloos achtjarig jongetje met zijn vader geweigerd wordt in een schoenenwinkel: zwarte mensen moeten maar via de ingang in het steegje om de hoek. Het is zijn eerste confrontatie met de segregatie: niet veel later moet hij naar school en ziet hij hoe zijn buurjongetjes naar een andere school gaan dan hij.

Regisseur Jörgen Tjon a Fong, die ook de tekst schreef, springt in deze jeugdvoorstelling in rap tempo door het leven van King: de busboycot, de mars naar Washington, zijn befaamde speech. Hij laat daarbij meer ruimte voor biografische gebeurtenissen dan voor de emotie en impact op de personages. Daardoor blijven de personages wat aan de oppervlakte.

In niet meer dan een bijzin benoemt Coretta King bijvoorbeeld de weerslag die haar mans strijd heeft op hun gezin, in slechts een spaarzaam moment zien we de druk die de gemeenschap op King legt – terwijl juist die momenten ons sterk met de iconische personages doen identificeren.

De muziek, verzorgt door acteur/muzikant Gianni Noten, Timothy Bennet en Djuwney zit sterk in het verhaal verweven, en verbindt de personages in hun strijd – het is bovendien mooi dat de scheidslijn tussen speler en muzikant diffuus is.

Tjon a Fong maakt de impact van de rassensegregatie op slimme wijze invoelbaar: door (de witte) acteur Viktor Griffioen als regisseur voor de spelersgroep neer te zetten. Het creëert direct een zeer concrete ongelijkwaardige verhouding tussen hem en de anderen. Zo laat hij naar gelang zijn wensen scènes opnieuw beginnen, laat een rol van Imanuelle Grives overnemen door Rosa da Silva (‘even een andere kleur’), dwingt Grives tot een overdreven Surinaamse dictie en vervangt Montoya zelfs door een zwart jongetje uit het publiek.

Het is een wrange, maar heldere parallel: aan alles voel je dat het niet klopt, maar in eerste instantie schikt iedereen zich naar deze blijkbaar afgesproken rolverdeling. Maar als in de voorstelling de scène met Rosa Parks voorbijkomt – de zwarte vrouw die weigerde haar plaats in de bus aan een witte man af te staan en gearresteerd werd, waarop de zwarte gemeenschap onder leiding van King reageerde met de busboycot – gaan ook de spelers steeds meer in verzet tegen dit patroon. ‘Even een andere kleur’, pareert Montoya als hij zelf de regie overneemt. De muzikanten komen eveneens in verzet tegen de dominante rol van Griffioen.

Daarna ontpopt Griffioen zich gaandeweg tot bange, boze witte man, die het gevoel heeft dat hem zijn rechten – ‘waar hij hard voor gewerkt heeft’ – worden ontnomen. ‘Tradities worden opgeschud, en door wie? Door mensen die tevreden zouden moeten zijn met de kansen die dit prachtige land ze biedt.’

Als op het einde het voltallige publiek op het podium deelneemt aan de mars voor gelijke rechten, en de openingsscène nog eens plaatsvindt, maar nu op de lege tribune waar we net zaten, wordt maar eens pijnlijk duidelijk dat ongelijkheid, racisme, angst en boosheid niet iets zijn waar we vanaf een afstandje naar kijken, maar wat nog steeds in ons midden plaatsvindt. De strijd is nog niet gestreden.

Foto: Jean van Lingen