Tot rond haar vijftiende jaar werd ze door haar moeder gekleed. Iedere dag legde die voor haar een outfit klaar; maisgeel vest met bruine knopen, blauwe bolero van corduroy, turquoise jurkje met boothals, bloes met pofmouwen en rode stippen voor op haar verjaardag. Nu, inmiddels in de zeventig, staat Karina Holla in een decor vol weelderige kleren: theaterkostuums. Ze wil ze niet meer aan, ze wil geen pruiken meer op, ze wil helemaal ‘niet meer op’. Zo begint haar nieuwste voorstelling De Dresser.

Gehuld in een sober wit pak en met wit geschminkt gezicht banjert ze rond op haar kleine rode speelvlak, een speelvloer op de speelvloer, met een rood raamwerk rondom: een podium, kleedkamer en een kooi voor dit theaterdier ineen. ‘Ik wil dood!’, roept ze. Ah, denk je onwillekeurig, jij hebt gewoon een beetje plankenkoorts. Maar er is toch meer aan de hand.

We horen bommen inslaan, verwijzing naar The Dresser waarop Holla zich losjes baseert: een toneelstuk tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog van Ronald Harwood, wellicht meest bekend van de verfilming met Anthony Hopkins (2015). Een werk dat het theaterbestaan onder de loep neemt vanuit het perspectief van de al wat oudere, somberende, acteur.

Holla trekt dat thema behendig naar zich toe, grappig en hartroerend tegelijk, met haar expressieve pierrothoofd en kenmerkende manier van bewegen. En het is maar al te actueel dat oorlogsgeluid, ook voor deze Dresser, haar associatieve terugblik en reflectie op een leven gewijd aan het theater, met al zijn triomfen en teleurstellingen, anekdotes en rituelen – op die magische wereld waarin verbeelden en verkleden onlosmakelijk verbonden zijn.

Zo is daar die eerste ‘rol’ als bliksemafleider, in een veel te grote tutu tussen ruziënde ouders: ‘Papa, mama, kijk wat ik kan!’. Daar de bruidsjurk, als symbool voor hoop op een reddende prins, en via een Russisch sprookje verder en verder langs de eigenzinnige carrièrelijn in het (bewegings-)theater, die Holla in 2018 een Theo d’Or opleverde. Ingelijst ben ik, concludeert haar personage, opgehangen aan een wand.

Na een leven van koude perrons en dito treinen na een performance, laat en ongezond eten, iedere keer weer je ziel en zaligheid geven om vervolgens je rug te ontbloten voor de zweepslagen van de critici, het commentaar in de foyer. Te moeten horen dat je een ‘niche’ bent, te clownesk misschien, en zeg, zou je het inmiddels niet eens wat rustiger aan gaan doen.

Nee dus. Deze speler wil spelen, leven. Niet dood! Ze pakt een mantel van een knaapje, en daar loopt Gogols Akaki Akakitsj in zijn versleten jas over de Nevski Prospekt. Het is een prachtige scène, omkranst door gedempt licht en zachte muziek. Hier staat een acteur die niet van ophouden weet en aan het eind van het stuk haar zegeningen telt en benoemt: de herinneringen aan haar voorstellingen, nog tastbaar in de berg kostuums die ze uiteindelijk in haar armen houdt. Prachtig.

Foto: Ben van Duin