‘De tragiek van ouderdom is zo onheilspellend groot, dat toneelwoorden wel moeten fluisteren.’ Die prachtige zin schreef  Kester Freriks enkele jaren geleden in zijn recensie van Ghost Road, een voorstelling over een oude actrice die terugblikt op haar leven. Hij echode voor mij door in de nieuwe voorstelling van De Gemeenschap, juist omdat die er bijna de antithese van is. Het door Roy Peters geregisseerde Romp is een schreeuw van verzet.

Karina Holla speelt een oude vrouw die is gekluisterd aan een ziekenhuisbed. Een witte deken opgetrokken tot vlak onder haar kin. Haar lichaam daaronder is immobiel en lijkt bijna te verdwijnen. Wat blijft er toch weinig van een mens over als je ze instopt. Dat uitgerekend de koningin van de mime deze rol speelt en daar ligt, geeft de voorstelling direct een extra schrijnende laag. De ouderdom is meedogenloos en ontneemt je stukje bij beetje of soms in één klap dat wat ons maakt wie we zijn.

De oude vrouw heeft alleen haar stem nog. En de woorden. Tot ook die haar zullen gaan ontschieten. Maar zolang ze de woorden nog heeft, gebruikt ze die ook. Om te fulmineren tegen haar toestand, die volgens haar slechts tijdelijk is, en het smakeloze ziekenhuiseten. Maar ook vertelt ze over haar leven. Over de mannen die ze betoverde, de macht die zij over hen had, maar zij soms ook over haar. Over de steden waar ze heen reisde, de podiums waarop ze stond. Nu er voor haar nog zo weinig meer ligt, kijkt ze achterom.

Maar de herinneringen worden steeds gefragmenteerder, zoals de zeven verticale schermen achteraan het podium de beelden die erop geprojecteerd worden opbreken. Haar grip op het geheel verdwijnt en wat blijft zijn puzzelstukken die steeds slechter in elkaar passen. Zo nu en dan klinkt een luide, brommende toon, alsof er een elektrische storing is. De machine begint te haperen.

De expressiviteit die Holla in haar stem legt is indrukwekkend. Ze maakt van die stem een al even beweeglijk en veerkrachtig instrument als ze altijd van haar lichaam heeft gemaakt. Omhoog en omlaag schietend, van schril naar fluisterend, van verwijtend naar verlangend. En al die tijd is in de ruimte bij haar een man, gespeeld door Gerardjan Rijnders. Soms verstelt hij haar bed een stukje, of verrijdt het over het toneel. Maar voornamelijk zit hij, op een klein wit krukje. Hij zwijgt. Of hij luistert naar haar kunnen we aan zijn gezicht niet aflezen. Misschien is hij er zelfs wel niet echt. Is hij slechts de uitdrukking van haar verlangen om iemand te hebben waar ze haar verhaal aan kan vertellen.

En dan kleedt hij zich uit. Een naakt lichaam dat niet meer of minder is dan dat. Een lichaam dat zowel kracht als kwetsbaarheid uitstraalt. Met een huid die hier en daar rimpelt. Spieren die trillen wanneer ze worden aangespannen. En handen, vingers, die de herinnering in zich dragen van alles wat ze hebben aangeraakt. Het is een ontroerende scène.

De tekst van Rob de Graaf zit vol prachtige metaforen. Zoals wanneer de oude vrouw het leven vergelijkt met een kooi, waarvan de tralies eerst nog ver weg zijn, omdat je zelf zo klein bent. Maar hoe ouder en groter je wordt, hoe nauwer de tralies rond je sluiten. Helaas is de laatste tekst, uitgesproken door Rijnders, net wat zwakker. Zijn tekstbehandeling is prachtig breekbaar, maar door in zijn tekst te reflecteren op wat de oude vrouw ons heeft verteld, worden een paar gedachten en conclusies aangereikt die ik als toeschouwer liever zelf had willen vormen.

Foto: Sanne Peper