Een stabiele vrouwenvrede. Zo karakteriseert koningin Anna het geïsoleerde leven dat ze in haar paleis leidt met Colombina, haar gezelschapsdame.  Colombina is haar verbinding met de buitenwereld, haar troost in haar eenzame bestaan. Dat klinkt als een sprookje. En dat is Colombina ook. Maar  wel een wreed sprookje, zoals de ondertitel van deze coproductie van De Gemeenschap en tg Echo luidt.

Terwijl de koningin in de eerste plaats het vrouwelijk gezelschap van haar kamenierster waardeert, probeert Colombina zich vooral te beperken tot de formele invulling van haar functie. Ze ‘heeft een sterke voorkeur om enige afstand te bewaren’.

Aangezien het een van de taken is van de vorstin om de kunsten te ondersteunen treedt er in elke voorstelling kort een jonge musicus op. Die kan echter niet rekenen op warme belangstelling van Anna. Wanneer zich daarna bewegingskunstenaar Sousou aandient, valt de koningin zelfs in slaap. Colombina daarentegen is op slag van de kaart. De man maakt een verlangen in haar los dat ze nog niet kende.

De danser (René Geerlings) speelt echter een doortrapt spel. Hij schept er genoegen in de vrouwen uit elkaar te drijven. Hij is een narcist die dansend tussen de spiegels van het paleis alleen oog heeft voor zichzelf. En met vrouwen heeft hij niets: ‘Ik heb me met andere oplossingen tevreden gesteld als het om de liefde ging.’ Met zijn dans, zijn gemanipuleer en zijn geraffineerde praatjes weet hij de verhouding tussen de beide vrouwen zo grondig te verstoren dat er voor hen geen weg terug meer is wanneer hij even plotseling verdwijnt als hij is opgedoken.

Roy Peters, die het concept bedacht en Colombina regisseerde, koos voor een simpel decor met een paar barres, een eenvoudig meubel als troon en enkele verrijdbare spiegels. Het aantrekkelijke van deze toneelmatige sprookjeswereld is de ruimte die ze de spelers biedt voor enige komische overdrijving. Met name Lotte Dunselman als de timide en naïeve Colombina en Anna Schoen, ‘de gretige levensconsument’ koningin Anna, maken daar met succes gebruik van.

De drie spelers geven het volle pond aan de geestige tekst van Rob de Graaf, aan zijn geslepen zinnen waarin hooggestemde formuleringen regelmatig botsen met laconieke, alledaagse spreektaal, en aan de ironie van bloemrijke omschrijvingen van onderbuikgevoelens.

Zulke sprookjes mogen vaker verteld worden.

Foto: Sanne Peper