‘Kunst, dat is gesublimeerde ontevredenheid’ zegt amateurspeler René (René Geerlings) halverwege de slimme samenlevingssatire De Shakespeare Club. In Roy Peters’ regie krijgen die woorden een politieke lading: hoe kan kunst die onvrede kanaliseren zonder dat je je opsluit in je eigen gelijk?

Shakesqueering: het is op verschillende Amerikaanse universiteiten een fenomeen. Door de teksten van de bard aan een anti-heteronormatieve lezing te onderwerpen worden de stukken door de makers en spelers (vaak leden van de LGBTQ-gemeenschap) nieuw leven ingeblazen, tegen heersende opvattingen over seksuele identiteit in.

Rob de Graaf schreef er een prachtig stuk vol instantklassieke oneliners over: De Shakespeare Club, dat meteen werd uitgegeven door de onvolprezen De Nieuwe Toneelbibliotheek. In het stuk staat de gelijknamige vereniging centraal; de leden spelen samen een gequeerde pastiche van werk van Shakespeare terwijl ze tussendoor kibbelen over wie er wel of niet bij de club mag horen. Door maar een van de leden heteroseksueel te laten zijn draait De Graaf de gebruikelijke maatschappelijke verhoudingen op intelligente wijze om.

De geweldige cast gaat er in de regie van Roy Peters lekker mee aan de haal, waarbij hun dubbelrollen mooi contrasteren. René Geerlings is als René hard en verbitterd en als de Iago-achtige koninklijke adviseur Sousou zet hij zijn eenzaamheid om in cynische manipulatie. Floyd Koster laat van de tolerante opstelling die hij als Floyd heeft als koningszoon Espin de narcistisch-onverschillige schaduwzijde zien, in de manier waarop hij zijn suïcidale zus Velvet (Tessa Jonge Poerink) behandelt. En Christine van Stralen speelt als enige hetero niet voor niets de ijzige koningin die uiteindelijk alles verliest omdat ze haar kinderen tot conformiteit wil dwingen: als Christine blijkt ze, ondanks haar goede bedoelingen, ook niet gespeend van discriminatoire clichédenkbeelden.

Zo laat het stuk op scherp-geestige wijze de nadelige gevolgen van overidentificatie met de eigen groep zien. Christine is niet de enige met vooroordelen: scherp legt De Graaf bij René en Anil (Anil Jagdewsing) de latente misogynie bloot, en ook het gebrek aan begrip voor de pijn van minderheden die niet tot de eigen groep behoren. Zonder de emancipatoire noodzaak van identiteitspolitiek te geringschatten weet De Graaf de vinger op de zere plek te leggen met een zin als ‘Als wij maar kunnen blijven geloven in de dictatuur van het seksuele proletariaat / Dan gaat het goed met mij / Met ons / Met de club.’

De Shakespeare Club wordt door de spitsvondige tekst en het geweldige spel het politieke theater dat deze tijd nodig heeft: buitengewoon vermakelijk, meerduidig en dapper in zijn nuance.

Foto: Sanne Peper